Landgoed

Waarschijnlijk het beste moment in een schrijversleven: wanneer je de doos met presentexemplaren kunt openen.

Ik sla de bloemlezing open en kom uit op bladzijde 146.

“Waarom bezitten we toch geen rijtuigje met een paard? Ik zou het best kunnen gebruiken om met u naar mijn landgoed te rijden waar het zalig slapen is in september, na een glas rode wijn en een sigaar, als het mooiste boek gelezen is en de marokijnen band terug in de mahoniehouten bibliotheek berust. De waakhonden blaffen in het park. Het is alles blauwig teder en toch nauwelijks hangt er nevel over de kruin der nachtelijke bomen. Wat lijken de wegen vreemd, die naar deze stilte voeren, als men er van achter een hoog kasteelvenster lang naar tuurt. Ze liggen roerloos, gedroomd gelijk een waterplas in het landschap. En daar is Diotima in haar poëtisch nachtgewaad gehuld, gereed om een lichte elfendans over de weiden, naar de beken toe, zwevend uit te voeren.

Ik blaas de dikke waskaars uit; het is donker in het hoge slaapvertrek. De windwijzer, verguld en onbewogen, houdt de wacht op de hoogste punt van het schaliëndak.”

Aldus droomde de schrijver in Antwerpen, op 29 september 1943. En ik droom mee.

Het Komiteit

Bron: Beeldbank Hoogstraten

‘De eerste wereldoorlog liep naar zijn einde toe en ik was nog steeds thuis. Mijn oudste zus en oudere broers zaten op school in internaten. Ik zou moeten wachten tot na de oorlog, hadden mijn ouders geoordeeld, want de kosten waren haast ondraaglijk en men kon mij thuis best gebruiken als loopjongen. Er moest inderdaad elke dag wat afgelopen worden om het nodige bij te halen voor de keuken en de stal: graan, patatten bij de boeren, artikelen van het Komiteit ophalen en dat deed ik met onze kinderwagen. Ik herinner me dat ik telkens met een volgeladen kinderwagen van het dorp naar de Kolonie reed en dat meester Degreef, die och arme één bengel te voeden had, nijdig tegen zijn buurman zei: “Die van Huet die halen nogal wat weg op het Komiteit.” Hij vergat er bij te zeggen dat wij tien kinderen moesten onderhouden.’ In het door de Duitsers bezette en leeggeplunderde België heerste tijdens de Eerste Wereldoorlog een nijpende schaarste aan voedingsmiddelen. De Amerikaanse diplomaat Herbert Hoover leidde sinds oktober 1914 The Commission for Relief of Belgium, die hulpgoederen inzamelde voor het in strijd met alle internationale verdragen onder de voet gelopen land. In België zelf verdeelde het Nationaal Komiteit voor Hulp deze goederen over steden en gemeenten. En daarom trok de twaalfjarige Armand Huet, door iedereen Gabriel genoemd, met de kinderwagen naar het stadhuis van Hoogstraten, een tocht van vijf kilometer, om etenswaren en andere hulpmiddelen op te halen voor zijn jongere broers en zussen. En daarna weer vijf kilometer terug.

Ik werk aan het hoofdstuk over Martial Van Schelle tijdens de Eerste Wereldoorlog. En gelukkig vond ik ook een korte tekst van mijn grootvader over het dagelijks leven in Wortel-Kolonie in diezelfde periode.

(Met dank aan stadsarchivaris Piet Van Deun voor de informatie over de locatie van het Comité).

Hoogdag

De kleine Maurice Gilliams-installatie op het kastje in de hal is vandaag verrijkt met twee nieuwe boeken. Gisteren vierden we in het Antwerpse Letterenhuis de publicatie van de biografie van de schrijver, door Annette Portegies, en de bloemlezing uit zijn werk, die ikzelf samenstelde. Heerlijk, om de woorden van een schrijver die ik bewonder naar een ruimer publiek te mogen brengen. Die bewondering begon ergens op de middelbare school, in het Spijker dus. En ze groeit nog.