Verloren maandag

Appelbollen
Appelbollen

“Verloren maandag brengt herinneringen terug aan de rijke boterige worstenbroden van knisperend bladerdeeg en de volmaakte appelbollen, als besneeuwde yurten op het bord, die alles met de kindertijd te maken hebben. Vernam de kleine Rémy uit Alleen op de wereld ook niet dat hij verkocht was aan een potsenmaker op het ogenblik dat zijn pleegmoeder appelbollen stond te bakken? Kijk, dan kon je aan de kleine Rémy denken terwijl je moeder je deze lekkernij toeschoof. (Alleen op de wereld is een uit de mode geraakt kinderboek, maar het werd met liefde herdacht door een van de grootste dichteressen van de twintigste eeuw, Marina Tsvetajeva; haar leven lang onthield ze de namen van de lieflijke, slimme honden in dat avontuur, samen uit te spreken als een toverformule: Capi, Dolce, Zerbino.)”

Traditie betekent wellicht ook dat mijn moeder me op verloren maandag nog steeds appelbollen bezorgt, zelfs al woon ik nu in een provincie waar men dit gebruik amper kent. Ze zullen smaken straks.

L. Huet, Verloren maandag, in Mijn België, derde druk, 2009, p. 299. Voor meer informatie over verloren maandag: klik op de tag hieronder.

Verloren maandag

Lekkernij

“Reeds in het woord gilde treffen we de voornaamste concepten aan die steeds met de Verloren (Verzworen ) Maandag geassocieerd geweest zijn: oudnoors gildi betekende immers betaling, feestmaal, vereniging; vgl. oudnederfrankisch gelda collecta, gildonium feestgenootschap. De verre oorsprong is te zoeken in de heidense offergemeenschappen, die voor de offermaaltijd een bijdrage leverden. De gildonia zelf, de eedgenootschappen van ambachten en beroepen, treden op in de Frankische tijd. Over hen mag hier wel M. Rouche geciteerd worden: ‘Mieux connues sont les communautés marginales que les clercs dénoncent sous le titre de conjurations et que d’autres appellent guildes.’ Of in de Nederlandse vertaling: ‘Beter bekend zijn de marginale gemeenschappen die door de geestelijken als samenzweringen worden afgewezen en door de anderen gilden worden genoemd.’ Door middel van een wederkerige eed beloofden allerlei mensen, boeren, ambachtslieden en vooral kooplui, elkaar onderlinge steun, koste wat het kost. Deze eden plachten op 26 december te worden gezworen, de feestdag van de heidense god Jul, wanneer men een verbond kon sluiten met de geesten der doden en met de demonen die naar de aardbodem terugkeren. Dan richtten de toekomstige broeders enorme banketten aan, een gelegenheid om zich tot overgevens toe vol te stoppen met voedsel en zich te bedrinken totdat een staat van helderziendheid was bereikt waarin contact met bovennnatuurlijke krachten mogelijk was.”

Staat van helderziendheid? Ach, ik ga op deze eerste verjaardag van mijn feuilles volantes, alias blog, als verdwaalde inwoner van de provincie Antwerpen in Vlaams-Brabant op zoek naar appelbollen en worstenbroden. Goed om te weten, niettemin, dat gilden, ambachten, vakbonden en beroepsverenigingen hun wortels vonden in het Frankische tijdperk, vermoedelijk dan ook wel in het Keltische: onze brassende en slempende voorvaderen…

W. Van Osta, Over oorsprong en betekenis van Verloren Maandag en aanverwanten, in Volkskunde, 92, 4, p. 339.

Appelbollen en worstenbroden: we nemen er nog eentje

Volkskundigen, zo blijkt, zijn niet bang voor duizend jaar meer of minder. Waarom zouden ze ook, hun thema is tenslotte de duurzaamheid in al haar wonderlijke verschijningsvormen. Ik werd het sterkst door die duurzaamheid getroffen toen ik een uitdrukking van mijn moeder – “’t is iet en ‘t is niks” – terugvond bij Hadewych, die zichzelf in de dertiende eeuw omschreef als “iet ende niet”. Mijn grootvader opperde wel eens, fijntjes glimlachend, de wijsheid: “Als niet komt tot iet, dan kent iet zichzelve niet”. Onlangs ontdekte ik dat dit spreekwoord al in de zeventiende eeuw bekend was. Time worships language, dichtte Auden. Tijd aanbidt taal. Toch verbaasde het me nog, dat die simpele Verloren Maandag misschien wel kan worden teruggevoerd tot de Franken. Zij hadden eedgenootschappen, die ambachtsgilden werden, die schuttersgilden werden. En de schuttersgilden bestaan nog steeds! Verloren Maandag komt van verzworen maandag, een uitdrukking die ook al opgetekend werd in de dertiende eeuw. Pieter Paul Rubens, Jan Brueghel en Abraham Janssens behoorden tot een ambachtsgilde en kenden Verloren Maandag, vermits hun stadgenoot Kiliaan die term opnam in zijn woordenboek van 1599. Aten ze ook worstenbrood en appelbollen? Die gewoonte schijnt uit de late achttiende, vroege negentiende eeuw te stammen. Antwerpse patroons boden hun werkvolk op Verloren Maandag worstenbroden, jenever en peperkoek aan. Dat gezinnen in de hele provincie Antwerpen Verloren Maandag vieren met worstenbrood en appelbollen, zou dan weer opgekomen zijn na de Tweede Wereldoorlog. Dankzij volkskundigen, ongetwijfeld.

W. van Osta, Over oorsprong en betekenis van Verloren Maandag en aanverwanten, in Volkskunde, jaargang 92, 4, p. 317-346.

Worstenbroden en appelbollen: the plot thickens

Nationale kranten lees ik intussen zoals een Russische dissident de Pravda: heksenjacht en karaktermoord troef, naast natuurlijk onvolledige berichtgeving. Maar streekgebonden kranten, die leren een mens af en toe nog wat. Niets beter dan oude nummers van de Gazet van Hoogstraten voor Noordkempense mentaliteitsgeschiedenis. En de Gazet van Antwerpen onthulde op donderdag 3 februari dat het ooit de gewoonte was om met Lichtmis pannenkoeken te bakken. “Tradities met uitsterven bedreigd”, luidt de kop. “Op de eerste maandag na Driekoningen eten we worstenbrood en appelbollen. Dat gebruik, dat alleen in onze provincie bestaat, kent zijn oorsprong vermoedelijk bij de Antwerpse havenarbeiders.” Vergeet die kruimels bladerdeeg op de kanten kragen van Rubens en Van Dyck, denk aan krachtvoer voor krachtpatsers. Fijnschilders of dokwerkers, hoe zit het nu eigenlijk? Op onderzoek!

Worstenbollen en appelbroden

Verloren maandag, een Antwerpse traditie. In Leuven is het even zoeken naar de gepaste lekkernijen voor deze dag, appelbollen en worstenbroden. De flamboyante bakkersvrouw beseft dat ik om een welbepaalde reden in haar winkel sta. “Mijn vader was bakker in Limburg,” zegt ze, “hij maakte regelmatig worstenbroden met vers gehakt. Hier maken ze die zo lekker niet, met cervelaat.”
Ons gesprek over lokale specialiteiten herinnert me plotseling aan een sinds lang niet meer geproefde versnapering: de goudgele eierkoeken van bakkerij Lanslots op de Molenzijde in Merksplas.
Verloren maandag zou komen van verzworen maandag, de dag waarop nieuwe gildebroeders de eed aflegden en hun collega’s trakteerden. Mogen we aannemen dat de jonge Pieter Paul Rubens de andere schilders op appelbollen en worstenbroden vergastte toen hij zelfstandig meester werd in de Sint-Lucasgilde? Anno 1598. Ik zie ze al eten: Otto Van Veen, Jan Breughel, Abraham Janssens.