Zomaar

G.B. Tiepolo, Sara en de engel, Palazzo Patriarcale, Udine, 1726-1728

Rusteloos sla ik zomaar een boek open en vind dit:
“Geen van de oude meesters leent zich minder voor een psychologische of dramatische reconstructie dan Tiepolo. Geen spoor van een ‘strijd met de demon’. Zijn tijdgenoten hebben geen enkel aanknopingspunt achtergelaten dat toegang biedt tot zijn geest en zijn gemoedstoestand. En we kunnen ook niet zeggen dat hij zo ongrijpbaar was door gebrek aan getuigenissen. Integendeel, zodra er over de toenmalige schilderkunst werd geschreven, ging het vaak over Tiepolo. Maar steevast om op zijn roem en zijn virtuositeit te wijzen. Zijn persoon trok in geen enkel opzicht de aandacht. Ook zijn er geen anekdotes of veelzeggende voorvallen overgeleverd die zijn leven markeerden. Alles leek op rolletjes te lopen, er was een onafgebroken reeks opdrachten, en altijd de druk om op tijd klaar te zijn, of minstens niet al te laat.”
Ik zal van dit boek houden, vermoed ik. Vermits ik op die eerste bladzijden ook al mijn lievelingsterm sprezzatura aantref, en mijn oude beursverstrekker Roberto Longhi. En de betoverende Tiepolo’s van Würzburg.

R. Calasso, Het roze van Tiepolo, uit het Italiaans vertaald door E. Van der Pluijm, Amsterdam, 2010, p. 17.

Papiertjes

Om de twintigste verjaardag van zijn antiquariaat te vieren, putte René Franken uit zijn mooie voorraad van in boeken teruggevonden papiertjes en bladwijzers. Hij legde deze voor aan schrijvers en kunstenaars die zijn zaak frequenteren en vroeg hun er iets bij te verzinnen. Het resultaat is een prachtig geïllustreerd boek, verkrijgbaar vanaf 24 november. Ik mocht er gisteren al even in bladeren. Een curiosum, een hebbeding, een aanzet tot nadenken over snippers en velletjes papier, hun langdurigheid, onze kortstondigheid. Blij om op deze bladzijden te prijken.

Feestelijke voorstelling van het boek, Demian, Hendrik Conscienceplein 16-18 Antwerpen, zaterdag 24 november, 15.00 uur.

Neerwaarts sijpelen

Hilary Mantels briljante romans over Thomas Cromwell maken andere boeken over de Tudorperiode minder genietbaar. Voor het slapengaan lees ik al een week elke avond in Philippa Gregory’s The Other Boleyn Girl. Een paar jaar geleden heb ik deze roman nog met plezier verslonden, nu kan ik mijn aandacht er amper bijhouden. De personages boeien me niet, hun gewaarwordingen boeien me niet, en wanneer het gaat over hun “passie” of “genegenheid” voel ik slechts gegeeuw opkomen – uiteraard wel een begerenswaardig effect in een boek waarmee je hoopt de slaap in te glijden. Goed, er zijn nog wat obligate feministische kreten over de machteloosheid van vrouwen, en de manier waarop zij gereduceerd worden tot hun vruchtbaarheid. Mary en Anne Boleyn lijken in deze roman op twee hedendaagse meisjes in zestiende-eeuws kostuum, geen verrassende vrouwen uit een andere cultuur en een ander tijdperk.

Het historisch inzicht kan nog veel meer verwateren, stelde ik gisterenavond vast, bij het bekijken van de verfilming met Kristin Scott Thomas, Scarlett Johansson, Natalie Portman, Ana Torrent en Eric Bana. Jaren geleden zag ik de affiche en die sprak me aan, misschien vooral door de charme van Scarlett en Natalie, en door de schitterende kleuren van hun jurken. “Een kasteelsoap,” waarschuwde het televisieblad terecht. Een reeks mooie plaatjes van mooie leading ladies, wat glimpen van blote schouders, hetzij in een bed hetzij in een kerker, en de grote leugen van het medium film: alle problemen kunnen in een uur tijd worden gesteld en opgelost, elke gemoedstoestand kan in drie close-ups duidelijk worden. De personages in de roman leken wonderen van subtiliteit, vergeleken bij de poppenkastpoppen op het scherm. En zelfs mijn liefde voor historisch kostuum sleepte me er niet doorheen. Ja, er waren de betoverende kleuren van sommige stoffen, die zo van de eerbiedwaardige weefgetouwen van Rubelli kwamen; maar waarom paste er niets beter, waarom waren sommige ensembles van de leading ladies ronduit lelijk en houterig geconstrueerd? Zo gaat het dan: men wil zich een avond lang ouderwets ontspannen met Hollywoodglamour, men zit ten slotte het verhaal braafjes uit, uit wellicht misplaatst doorzettingsvermogen.

Tranen

Rogier Van der weyden, Kruisafneming (detail), Madrid, Prado.

De jonge militair Chateaubriand waakt bij een collega-officier die door zenuwziekte is getroffen. “Wanneer de zieke weemoedig werd, opende hij een paraplu, in de overtuiging zich daarmee tegen zijn tranen te beschutten; als dit middel werkelijk hielp tegen verdriet, zou men een standbeeld moeten oprichten voor de ontdekker.”

Groente van het ancien régime

Naar Giovanna Garzoni, Stilleven met artisjokken, ca. 1630, Florence, Palazzo Pitti

Een voorbeeld van de terloopse humor die men regelmatig aantreft in Chateaubriands Mémoires d’ outre-tombe: ” … mijn oom de graaf van Bedée, die men Bedée de artisjok noemde, vanwege zijn zwaarlijvigheid, om hem te onderscheiden van een andere Bedée, lang en tenger, die men Bedée de asperge noemde.”

Brueghel in Zandhoven

Jan Brueghel de Jongere en medewerker?, Adam bewerkt het veld, ca. 1650?

Mijn vader attendeerde me erop dat er morgen in Zandhoven een schilderij van Jan Brueghel de Jongere (zoon van Jan ‘de Fluwelen’ Brueghel, en kleinzoon van Pieter de Oude) zal worden geveild. En dus reden we erheen, om verf te aanschouwen die wellicht op koper was aangebracht door de hand van een verdienstelijke nazaat van grote schilders. We waren niet de enige belangstellenden. Tussen de zijden tapijten, de vazen van Daum, Val Saint-Lambert en Gallé, de onvermijdelijke litho’s en collages van Corneille, Appel en Niki de Saint-Phalle troffen we een lustig zeventiende-eeuws landschap aan, met centraal de oerouders. Bijna een letterlijke illustratie van het veertiende-eeuwse Engelse versje: When Adam delved and Eve span, who was then a Gentleman? Dat kan niet gemakkelijk zijn, met je blote voet een spade in de grond duwen. Het schilderij werd begeleid door één van die moordend saaie oeuvrecatalogi van Klaus Ertz, waarin ik, als ik een koper zou zijn, alles grondig zou nalezen en me vooral niet tot één bladzijde zou beperken.

Veel van de kunstwerken schenen afgestemd op rijke kopers die niet precies weten waar te beginnen, met hun kunstcollectie, en die overal een certificaat bij willen. Hoed u in elk geval voor objecten ‘naar’, postume bronzen of afdrukken, en hoge serienummers uit lange reeksen. Een ets van Kurt Peiser, een litho van Bernard Buffet en een onpretentieus secrétairetje uit 1880 vermochten me in het voorbijgaan echter wel te bekoren. Het meest houd ik bij zulke gelegenheden van knullige oude kunst: een ‘aanbidding van de herders’ omgeven door een wit-met-rode bloemenkrans uit de zeventiende eeuw, een sympathiek derderangswerk vol eerlijke charme; een drukbevolkte bewening van Christus uit dezelfde periode, met links en rechts onderaan stijve portretjes van de opdrachtgevers, zo te zien een geestelijke en zijn vader.

Openbare verkoop: zondag 18/11, Zaal 7s Art & Senses, Zandhoven, 15 u.

De oorlog en de gekte

Actrice Guusje Van Tilborgh en Dulle Griet

Schrijver Erik Vlaminck vertelde me een verhaal en ik vroeg zijn toestemming om nota’s te nemen; het was namelijk een verhaal over een dame die me na aan het hart ligt, Dulle Griet. Actrice Guusje Van Tilborgh had Erik verzocht een monoloog over Dulle Griet te schrijven, zij wilde dit personage sinds haar studentenjaren graag vertolken. Erik hield de boot af en de zaak bleef hangen, tot hij geruime tijd later in Café Gounod Guusje en Wannes Van de Velde ontmoette, enkele weken voor diens dood. Dulle Griet kwam opnieuw ter sprake. Wannes Van de Velde zei: “Als ik tijd van leven had, zou ik die monoloog schrijven. Dulle Griet, dat is de oorlog, en de gekte, van alle tijden.” Hij vertelde ruim een uur over Bruegel en Dulle Griet. Geïnspireerd door zijn verhaal en zijn interpretatie schreef Erik Vlaminck de monoloog. Guusje Van Tilborgh heeft deze ter gelegenheid van de recente tentoonstelling Bruegel Ongezien! in het Museum Mayer Van den Bergh opnieuw opgevoerd.

Wannes Van de Veldes liederen van oorlog en vrede zijn deze week nog in verschillende zalen te beluisteren, onder meer in De Roma in Borgerhout.

Op avontuur

Walter, Bob en Tuur lezen in de krant een berichtje, over kinderen die op een akker een pot met gouden en zilveren Romeinse munten vonden. Ze besluiten zelf schatten te gaan zoeken, op zolders, in verlaten huizen; en ze vertrekken, uiteraard bijgestaan door een trouwe viervoeter, de Duitse scheper Kazan.
“Hoe Tuur ook in zijn geschiedenisboekje zocht, geen bladzijde verried de plaats, waar schatten te ontdekken waren. Meer en sterker won bij hem de gedachte veld, dat het vinden van historische waarden meer toeval is dan vrucht van geleide opzoekingen.” Hij zou gelijk kunnen hebben.
Een onbekommerd huiselijk avonturenboek, waarin men nog zinnen aantreft als: “Het avondmaal smaakte heerlijk en maakte de tongen los.” Dat alles is zonder meer rustgevend. Maar uiteraard kocht ik het op de rommelmarkt vanwege de grappige titel.

Lode Conté, De geleerde bollen, geïllustreerd door G. Van Raemdonck, Proost & Co, Turnhout, [1940?].

Rechterbenedenhoek

Pieter Bruegel, Triomf van de Dood (detail),Madrid, Prado.

Een paneel vol aanrollende horror en afgrijzen: de Triomf van de Dood. En rechts beneden in het laatste hoekje, nog twee musicerende verliefden. Of één musicerende verliefde. De een kijkt naar de ander, de ander kijkt naar iets. Moeilijk om te vergeten, de hypothese van kunsthistorici Hélène Verougstraete en Roger Van Schoute, dat Pieter Bruegel zichzelf en zijn jonge vrouw Mayken hier voorstelde. Portret of niet – dat handje, beschermend boven zijn schouder. En hoe zou dat samen klinken, de muziek van dat hoofse en dat volkse instrument?

Dag op dag, eeuw op eeuw, millennium op millennium

Men raakt ook gehecht aan de personages in de boeken die men zèlf schreef. Gisteren wandelden we voor het eerst in Antwerpen langs de Rosier, zagen het kerkje van Karmelietessen en lazen in een mededeling aan de deur: “Op 6 november 1612 vestigde Anna van Sint-Bartholomeus zich met enkele medezusters in Antwerpen.” Een bijzondere ervaring, om deze informatie op 6 november 2012 onder ogen te krijgen.

“De vrome Spaanse burgers praatten omstreeks de jaarwisseling ongetwijfeld over een nieuwe Spaanse inwoonster van de stad. De ongeschoeide karmelietes Anna van Sint-Bartholomeus, die Theresia van Avila persoonlijk had gekend, huurde met twee medezusters een huis aan de Sint-Jacobsmarkt. Dit was het prille begin van het Antwerpse karmelietessenklooster, dat nu aan de Rosier gevestigd is.” (uit: Nicolaas Rockox 1560-1640. Burgemeester van de Gouden Eeuw, p. 191.)

En vanochtend meldt de krant me dat ik mijn oude chronologische opvattingen aan de kant moet schuiven. “Herschrijf de geschiedenisboeken. Vergeet Knossos en Mycene. Hier zijn ze, de oudste onneembare wallen van Europa. La Bastida, in Spanje.” Spaanse archeologen groeven een prachtige, 4200 jaar oude vesting op, compleet met de eerste spitsboog van Europa. Een archeoloog van de UGent verduidelijkt: “Ons geschiedenisonderwijs begint in Egypte en bouwt via Mesopotamië op naar Griekenland en Rome. Het westen van de Middellandse Zee speelt niet mee. Maar ook in de prehistorie waren er al goede contacten tussen oost en west, zo blijkt nu.” (DS, 7/11/2012, p. D11)

Kijk eens aan, denk ik dan, dit zou Andreas Schottus hebben geïnteresseerd. “[Schottus] liet zich tot priester wijden en woonde twee jaar bij de aartsbisschop van Tarragona, Antonio Agustín y Albanell, een vooraanstaande rechtshistoricus met een rijke verzameling antiquiteiten en manuscripten. In 1586 trad Schottus toe tot de jezuïetenorde. Hij vertaalde het magnum opus van Agustín van het Spaans naar het Latijn: elf dialogen over Romeinse en Spaanse oudheden, zoals die werden aangetroffen op antieke munten. De gesprekken tussen Agustín, zijn broer en zijn neef gingen onder meer over de afbeeldingen van gebouwen, dieren en werktuigen op munten, over Afrikaanse, Spaanse en Gallische munten, over de munten van Tarragona, Barcelona en andere Spaanse steden, over de opschriften van de gouden eeuw in Rome. Het boek bevatte dus een schat aan historische informatie, gebaseerd op veldwerk en gepresenteerd in een aangename vorm.” Schottus voegde er een twaalfde dialoog aan toe, waarin hijzelf met zijn vrienden Livinus Torrentius, Abraham Ortelius en Nicolaas Rockox over archeologie babbelt. Het boek verscheen in 1617 in Antwerpen. Hoe blij en verrast zouden die vier geschiedenisliefhebbers met dit nieuws geweest zijn! (Nicolaas Rockox …, ‘Het geroezemoes van de stad’, p. 296 e.v.)

Zij niet alleen. Onlangs las ik een boek over Annius van Viterbo, die aan het eind van de vijftiende eeuw een bundel geraffineerd vervalste “antieke” teksten publiceerde om aan te tonen dat de Etruskische beschaving ouder en edeler was dan de Griekse – om aan te tonen, met andere woorden, dat het westen van de Middellandse Zee wél meespeelde in de oude geschiedenis.

La bastida