Back to basics

Sir Arthur Conan Doyle

‘My dear fellow,’ said Sherlock Holmes, as we sat on either side of the fire in his lodgings at Baker Street, ‘life is infinitely stranger than anything which the mind of man could invent. We would not dare to conceive the things which are mere commonplaces of existence. If we could fly out of that window hand in hand, hover over this great city, gently remove the roofs, and peep in at the queer things which are going on, the strange coincidences, the plannings, the cross-purposes, the wonderful chains of events, working through generations, and leading to the most outré results, it would make all fiction with its conventionalities and foreseen conclusions most stale and unprofitable.’
‘And yet I am not convinced of it,’ I answered. ‘The cases which come to light in the papers are, as a rule, bald enough, and vulgar enough. We have in our police reports realism pushed to its extreme limits, and yet the result is, it must be confessed, neither fascinating nor artistic.’

Het doet plezier, Holmes en Watson aan te treffen terwijl ze zich verdiepen in esthestische vragen over de waarde van het realisme. En dat idee, over een stad zweven, alles in ogenschouw nemen en tegelijkertijd doorgronden, dat spreekt vermoedelijk iedere schrijver aan.

Sir Arthur Conan Doyle, A Case of Identity, in The Adventures of Sherlock Holmes, Laurel Press, Londen, 1987, p. 47.

Sherlock

Twee weken geleden gebeurde er iets ongehoords. Ik zonk neer in de sofa voor de televisie, gewapend met chips en een glas wijn, zoals steeds bereid om het na wat zappen op te geven en naar een boek te grijpen of alsnog een avondwandeling te maken. Toen greep iets mijn aandacht. En meer aandacht. En ik raakte in de ban van het verhaal, de personages, de montage, de decors, de sfeer. Wat ik niet meer verwacht had, vond plaats – ik werd betoverd door een aflevering van een tv-reeks, zoals niet meer voorgevallen was sinds ik, eeuwen geleden, voor het eerst Morse zag. Maar dit keer was het beter. Sherlock. Met Benedict Cumberbatch. En jukbeenderen. En doordringende blikken. En vernietigende opmerkingen, en de klassieke geheugentechniek van renaissance-magiërs. Vorige week zaterdag hoopte ik vurig op een nieuwe aflevering, maar die werd vervangen door een voetbalwedstrijd. Eén intelligente man inruilen voor tweeëntwintig sjotters, not my idea of a good deal. Tot vanochtend hoopte ik dan eindelijk een nieuwe aflevering te kunnen zien, maar eens te meer wordt Sherlock afgevoerd, ditmaal voor drama over de Ronde, nota bene een privé-feestje. En zo blijft het genot stevig verankerd in de toekomst.

Democritus Sherlockritus

Democritus, Musei Capitolini, Rome

Sir Arthur Conan Doyle verwees naar sommige professoren  in de geneeskunde als modellen voor zijn Sherlock Holmes.  Diogenes Laertius, de onderhoudende biograaf van de Griekse filosofen, biedt ons echter een onmiskenbare voorloper uit de Oudheid: Democritus van Abdera, door Plato gevreesd als grootste rivaal. “Toen Hippocrates bij hem op bezoek kwam, liet Democritus verse melk brengen; hij bekeek deze en zei dat het de melk moest zijn van een zwarte geit die net haar eerste jong ter wereld had gebracht; Hippocrates stond verstomd over de nauwgezetheid van zijn waarneming. Hippocrates werd vergezeld door een vrouwelijke bediende. Democritus begroette haar op de eerste dag met de woorden: ‘Goedemorgen, meisje’ , maar de volgende dag zei hij: ‘Goedemorgen, vrouw’. Het meisje was in de loop van die nacht inderdaad door iemand verleid.”

Diogenes Laertius, Lives of Eminent Philosophers, vertaald door R.D. Hicks, Loeb, 2005,  dl. 2, p. 452-453.