
Een beetje onverwacht, dat ik uitgerekend dankzij Nikolai Tolstoy die kinderlijk intense sensatie herbeleef: helemaal opgaan in een geschiedenisboek. Want ik bekommer me doorgaans niet veel om de Kelten, of de zesde eeuw n.C. in Engeland, of de druïden, of de Welshe literatuur. Maar het is ronduit verrukkelijk om een historicus die standaardwerken heeft geschreven over de naweeën van de Tweede Wereldoorlog te volgen wanneer hij zijn andere passie uitleeft: de figuur van Merlijn/Myrddin in de middeleeuwse letteren en in de Britse mentaliteit. ‘Volgen’ mag de lezer letterlijk nemen: Tolstoy tuft door het Schotse landschap, geleid door de legenden omtrent Merlijn en hij identificeert de plaats waar in 573 de veldslag van Arderydd plaatsvond en de berg met de bron waar de waanzinnig geworden bard/druïde/profeet zich na die slag zou hebben teruggetrokken: Hart Fell. ‘Guaul’ staat voor the Wall, de muur van Hadrianus, Cair Ligualid is Carlisle. De god Lug en de wilde jacht zijn al behandeld, nu naderen de bladzijden waarop de verzen van de barden Taliesin en Aneirin aan bod komen. Die prachtige verzen waarin de spreker voortdurend van gedaante verandert: “Ik had vele vormen voordat ik werd bevrijd: / Ik was een slank betoverd zwaard / Ik was regendruppels in de lucht, ik was licht van een ster / Ik was een woord in letters, een boek in oorsprong / ik was lantarens van licht voor anderhalf jaar / Ik was een brug die zich uitstrekte over zestig mondingen; / ik was een weg, een adelaar, een bootje op zee.” Ik weet niet waarom ik die poëzie zo krachtig vind, maar ze mist haar effect niet.
“In de koningshal heersen warmte en gelach, kameraadschap, poëzie en liederen. Terwijl regenwolken aanstormen van de zee van Rheged en de wind huilt over de besneeuwde hoogten van het Coed Celyddon, neemt Myrddin zijn plaats in aan het einde van het rustbed. Dienaren leggen enorme houtblokken in het vlammende haardvuur, en de geur van gebraden varkensvlees stijgt op uit de ketel. Laat de regen roffelen op het leistenen dak en tegen de stevige muren: de mede is in de hoorn en de harten zijn vrolijk.”
Nikolai Tolstoy, The Quest for Merlin, Boston-Toronto, 1985, p. 42; p. 136-137.