Lesje voor biografen

Wat een heerlijke film, Joann Sfars Serge Gainsbourg, Vie Héroïque. Ik keek geamuseerd toe en vroeg me meermaals af of het niet beter zou zijn om te beginnen met roken: al die elegante gebaren die een sigaret toelaat en die nu eenmaal niet te imiteren vallen met een gebakvorkje – en vergeten we ook de impact van smoky eyes niet. Sfars sprookjesachtige aanpak werkte bevrijdend – misschien moeten biografen maar eens wat loskomen van voetnoten, boodschappenlijstjes en verslagen van de gemeenteraad, en overwegen hoe hun onderwerp hun poëtische fantasie stimuleert. Charmant en geestig ook, Yolande Moreau als Fréhel – Belle époque zangeres van “realistische” liederen -, Anna Mouglalis (en een zwarte kat) als Juliette Gréco, Laetita Casta als Brigitte Bardot en Lucy Gordon als Jane Birkin.

Madeleine

Dichters zijn nodig om ons eraan te herinneren dat taal nog uit iets anders bestaat dan geblaf in kranten en eindtermen van het onderwijs. Noem hen in ’s hemelsnaam ook nooit “culturo’s”, er zijn al genoeg lelijke woorden.
De Madeleine in Parijs is een van de bizarste kerken die ik ooit te zien kreeg; onvergetelijk door naam(genote), vorm en de nabijheid van de sublieme delicatessentempels Hédiard en Fauchon. In Bert Bevers’ bundel Arrondissementen – uitgegeven bij Kleinood & Grootzeer – vond ik dit mooie sonnet.

Poulenc gaat een brood kopen

Hij kwam de stad niet bevangen binnen, onwetend als
Kaspar Hauser. Hij kwam er ter wereld, aan de Place
des Saussaies. Hij ziet dagelijks meer toeristen passeren
dan wijkgenoten. Bij de bakker, ja, daar kennen ze elkaar.

Babbelen ze over het weer, over de Ronde, de gezondheid
en de vrijheidsdrang der Algerijnen. Thuis wacht de piano
hem immer, trouw monument van hunkering. Zo simpel
zijn de klanken die hij haar ontlokken kan dat twijfel voor

niks nodig is. Hij noteert ze standvastig weerbarstig, legt
ze zo vast als een schip in de haven. Hoort de voorbijgang.
Dat scheelt al een slok op de borrel, want dorst is de ruimte

van oren. De Madeleine bleef hem zijn ganse leven nabij. Hij
wilde niet dat tijdens zijn uitvaartdienst muziek van hem werd
gespeeld maar wel dat alle, alle, alle klokken zouden luiden.

Honderd

Apollinaire in Café de Flore, 1914 (I.M.L., privé-collectie)

Maintenant tu marches dans Paris tout seul parmi la foule
Des troupeaux d’autobus mugissants près de toi roulent
L’angoisse de l’amour te serre le gosier
Comme si tu ne devais jamais plus être aimé
Si tu vivais dans l’ancien temps tu entrerais dans un monastère
Vous avez honte quand vous vous surprenez à dire une prière
Tu te moques de toi et comme le feu de l’Enfer ton rire pétille
Les étincelles de ton rire dorent le fond de ta vie
C’est un tableau pendu dans un sombre musée
Et quelquefois tu vas le regarder de près

Nu loop je door de Parijse drukte heel alleen
Kudden loeiende stadsbussen rijden langs je heen …

Dankzij Paul Claes’ vertaling ontdek ik eindelijk Zone van Guillaume Apollinaire. Dit honderd jaar oude gedicht is wonderlijk rauw, sentimenteel, origineel. Krijgt een dichter het echt uit zijn pen, dat cliché: L’angoisse de l’amour te serre le gosier? Maar hoe treffend dan plotseling dat beeld: het schilderij in een somber museum. Om nog te zwijgen over de onthutsend charmante combinatie: kubisme/katholicisme. Ah, ergens in Parijs op een bankje een beduimeld pocketexemplaar van Alcools te zitten lezen!

Zone

Tu lis les prospectus les catalogues les affiches qui chantent tout haut
Voilà la poésie ce matin et pour la prose il y a les journaux

Je leest folders prospectussen affiches die zingen van alle kanten
Dat is je ochtendpoëzie en proza vind je in de kranten

Guillaume Apollinaire, Zone, vertaald door Paul Claes, Druksel, Gent, 2012.

Rommelmarkt

Een wandelingetje over de rommelmarkt van Wortel-Kolonie op pinkstermaandag leverde een oude landkaart op, uit het tijdperk van voor de autosnelwegen. Een fraai stuk graveerwerk uit Parijs (Cartes-Guides Campbell, Ed. Blondel La Rougery, 7 Rue St. Lazare), ooit door iemand aangekocht bij Boekhandel A. Vanhoutte, Nationalestraat 41 in Antwerpen. Toen ik de kaart openvouwde en zocht naar de plaats waar ik ze had verworven, zag ik dat zelfs de Molenzijde en La Colonie van Merksplas en het Maison de Refuge van Wortel (net onder de grens) aangeduid staan. Het ontroerde me. Lezers van Mijn België verwijs ik hier graag naar het lemma Cm².

De boeken van de week

Het werk van een week
Weekwerk, met Porete, Bruno, AMVK en koffie door Woolf

Het linkse boek, een bezoeker in mijn boekenkast, een nagenoeg onbekend auteur, Victor Géhant: La science du Bien et du Mal. Naar mij verteld: aangekocht in een Parijs antiquariaat, gespecialiseerd in alchemie en magie, een boekhandel met de prachtige alchemistische naam La table d’émeraude.

Zoveel boeken, om een essay te maken? Nee, een verhaal.

Pseudo-quidam

Sainte Chapelle Parijs, chapelle basse

Zonder archieven en archiefonderzoekers hadden we er nooit van geweten, van die rare kwast uit het diocees van Beauvais. Hij leefde in een gevaarlijke tijd en hij deed gevaarlijke dingen: noemde zichzelf de Engel van Philadelphia, die rechtstreeks van Christus de taak had gekregen om de ware gelovigen te beschermen tegen de lauwe. Hoe en waar kreeg hij die opdracht? Ergens in het jaar 1286, in het lagere gedeelte van de Sainte-Chapelle in Parijs, toen hij plotseling het gevoel had de Heilige Schrift volledig te doorgronden. Pas twintig jaar later besefte hij wat hem echt te doen stond, en begonnen hij en zijn (schaarse?) volgelingen een leren ceintuur te dragen, als symbool van hun patroon Johannes de Doper.
In latere kronieken noemde men hem smalend een pseudo-quidam. Hij zwoer zijn dwalingen op het laatste nippertje af en liet zich opsluiten in een klooster. Meteen zitten we midden in Umberto Eco’s Naam van de roos. Herinnert u zich Salvatore nog, en zijn Penitenziagite?

Zijn bijzondere gewaarwording in de Sainte-Chapelle blijft een onvervangbaar historisch puzzelstukje. Eeuwen later stond Rubens er een antieke camee te bewonderen.

P. Verdeyen, Le procès d’inquisition contre Marguerite Porete et Guiard de Cressonnessart (1309-1310), in Revue d’histoire ecclésiastique, 81, 1986, p. 47-94.

Hooien in juni

Juni in de Très riches heures du Duc de Berry

Op een druilerige junidag is het moeilijk om zich de hooioogst voor te stellen. De onbekende kunstenaar die in de jaren 1440 het werk van de gebroeders van Limburg aan de Très Riches Heures voortzette, situeerde zijn hooiende boeren en boerinnen aan de oevers van de Seine, net buiten Parijs. We zien de torens van het koninklijk paleis en rechts het grote roosvenster van de Sainte-Chapelle, op het Île-de-la-Cité. Mooi ook, dat prieel in de koninklijke tuinen. De schilder liet ons twee bijzonder gracieuze blootsvoetse boerinnen na. Zo vinden we in dit aristocratische kunstproduct bij uitstek een beeld van het volksleven, net zoals we bij kroniekschrijver Jean Froissart, op het eerste gezicht een sportverslaggever van riddertornooien, soms onvergetelijke beschrijvingen van de daden en woorden van gewone burgers lezen.

Kalenden

Mei, Les Très Riches Heures du Duc de Berry

Calenda Maia, dichtte de troubadour Rambaut de Vaqueras, De eerste mei. Geen rode vlaggen, maar groene takken  – tot diep in de vijftiende eeuw vierde men de eerste dag van de mooie maand door zich in het groen te kleden, het bos in te rijden en er bloeiende takken te verzamelen om de woningen te versieren. (Stel je voor, een picknick organiseren met een kamerorkest erbij.) Edellieden droegen symbolische gewaden die zachtgroen gekleurd werden met gemalen malachiet. Misschien werd deze steen ook gebruikt voor het groen in deze afbeelding? Tel dat op bij de uit het Midden-Oosten ingevoerde ultramarijn voor het blauw, en het bladgoud, en de exquise kwaliteit van het perkament, en men begint zich een idee te vormen van de extravagante kostprijs van dit manuscript, nog zonder de honoraria van de kunstenaars te rekenen; meteen begrijpt men ook hoe grauw of neutraal de kleding van het volk was, met als enige kleurstoffen de aftreksels van planten of kruiden. De edelvrouw op het witte paard zou Marie zijn, dochter van de opdrachtgever van dit getijdenboek, Jean, hertog van Berry. Op de achtergrond zien we de torens van Parijs.

De dichter Charles d’Orléans, kleinzoon van de hertog, vatte de feestelijke sfeer van mei in een ballade:

Le Dieu d’Amour est coutumier

à ce jour, de fête tenir,

pour amoureux coeurs fêter

qui désirent de le servir;

pour ce fait les arbres couvrir

de fleurs et les champs de vert gai,

pour la fête plus embellir,

ce premier jour du mois de Mai.

Ancien régime

De veerkrachtige Rose Bertin

Ik verneem uit de krant dat het gedrag van Dominique Strauss-Kahn te vergelijken valt met dat van Franse edelen in het Ancien Régime. “‘Het is een traditie die ver teruggaat in de tijd’, vertelt de Franse seksuoloog Jacques Waynberg, ‘[…] Uit die tijd komt ook de notie dat de hogere rangen in Frankrijk, de nobelen, niet alleen grond bezaten die ze hadden, maar ook de mensen die erop woonden. Die werden ook gezien als hun eigendommen, inclusief de vrouwen. Zo werd materiële en politieke macht eigenlijk uitgebreid naar macht over mensen.'” Ik hoop dat de heer Waynberg een beter seksuoloog is dan historicus. En sinds wanneer is materiële en politieke macht géén macht over mensen?
Laten we kijken hoe het er toen aan toe ging. Het onderwerp van onze kleine studie is Rose Bertin, de modeontwerpster van koningin Marie-Antoinette. Toen zij nog een jonge modiste was en haar eerste opdrachten kreeg van het hof, werd ze begunstigd door de hertogin van Chartres en trok ze de aandacht van de hertog van Chartres (neef van Lodewijk XVI;  later bekend als Philippe Égalité). “Nadat hij haar had opgemerkt, sprak hij haar aan, maakte haar zelfs avances; hij bood haar diamanten aan, paarden, koetsen, zelfs een huis ingericht naar de laatste smaak, als ze erin toestemde zijn maîtresse te worden. De hertog van Chartres was eraan voor zijn welsprekendheid en zijn madrigalen. Hij bekwam niets. Maar, hoe meer zij hem afwees, hoe koppiger hij werd, en niet alleen begeerde hij de mooie modiste, hij werd opgehitst door haar verzet; hij had zelfs het plan gevormd haar te laten ontvoeren; om dit project te doen lukken hield hij een huisje klaar in Neuilly om zijn successen te verbergen.” Rose is zich bewust van het gevaar; ze grijpt de eerste gelegenheid die zich voordoet en maakt de hertog met enkele welgekozen woorden belachelijk in het gezelschap van vrienden van zijn vrouw. “De hertog verschoot van kleur en sprak geen woord.” Alleen sist hij haar bij het afscheid toe: “Vous êtes un petit serpent.”

We zien een bedenkelijke hertog, de tweede in rang in het koninkrijk, veel geld beloven, veel vleiende woorden spreken, veel tijd verliezen, uiteindelijk gezapig een snood plan koesteren en ten slotte in het gezelschap van zijn gelijken ontwapend worden met een paar eenvoudige zinnetjes. Liet hij Rose vervolgens feodaal vierendelen of toch minstens aan de schandpaal ketenen? Nee, hij noemde haar een serpent en gaf op. Hier geen sprake van bloot uit de badkamer komen, brutaal vastgrijpen, deuren op slot draaien en kleren scheuren. Door clichés over het verleden te debiteren zullen we onze eigen tijd heus niet beter gaan begrijpen.

E. Langlade, La marchande de modes de Marie-Antoinette, Rose Bertin, Parijs, [1911], p. 8-10.