Maria Sibylla

Maria Sibylla Merian, Tak van een bananenboom met rupsen en motten, Metamorphosis, 1705
Maria Sibylla Merian, Tak van een bananenboom met rupsen en motten, Metamorphosis, 1705

Ik heb my van myne jeugt af aan met de onderzoeking der Insecten bezig gehouden, in ’t eerst begon ik met de Zyde-wormen in myne Geboorte-stad Frankfort an den Main, daar na bemerkte ik dat uit andere Rupsen veel schoonder Capellen en Uilen [dag- en nachtvlinders] voortquamen, als uyt de Zyde-wormen; dit bewoog my om alle Rupsen te vergaderen, die ik vinden konde, om haar veranderingen waar te neemen, waarom ik ook alle gezelschap der menschen verliet, en my tot deze onderzoeking verleedigde, op dat my in de Schilderkonst zoude konnen oeffenen, en die na het leven teikenen en schilderen.

Dit schreef Maria Sibylla Merian in 1705 in het voorwoord van haar monumentale publicatie Metamorphosis Insectorum Surinamensium. Vandaag is haar geboortedag, een mooie Google-doodle herinnerde me er op gelukkige wijze aan. Toen we werkten aan ons boek Oude meesteressen, vatte ik een grote waardering op voor deze kunstenares/wetenschapster/ontdekkingsreizigster (1647-1717), die samen met haar dochters uit Amsterdam naar Suriname vertrok om er onderzoek te doen naar planten en insecten.
Die andere vlinderkenner, Vladimir Nabokov, ontdekte op zijn achtste in het buitenhuis van zijn ouders een editie van Merians boek over Surinaamse insecten en getuigde daarover in Geheugen, spreek, maar ook in de heerlijke roman Ada, waarvan de hoofdpersoon een meisje is dat graag botaniseert: “Je raffole de tout ce qui rampe.” Kijk, dat vind ik een sierlijke fladdervlucht door de geschiedenis.
En ooit mocht ik in de bibliotheek van Artis in een kostbaar en door Merian zelf ingekleurd exemplaar van de Metamorphosis bladeren.

L. Huet en J. Grieten, Oude meesteressen. Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden, Leuven, 1998, p. 157-185.

Witte donderdag

Livina Teerlinck, Witte donderdag met koningin Elisabeth I, Madresfield Court

“Een van de groepsportretten door Levina Teerlinc is bewaard: een miniatuur met de rituele voetwassing door Elizabeth I op Witte Donderdag. Op het kleine werkje, zesenhalve centimeter hoog, beeldde ze tientallen figuren af: vooraan de koningin en haar hofdames met lange schorten aan, langs de zijkanten de arme vrouwen wier voeten zij zullen wassen en achteraan koorzangers en hellebaardiers. Het kleurrijke tafereel valt op door een wat naïeve uitvoering: smalle lichaampjes met dunne armen en grote hoofden.”

De Brugse Levina Teerlinc, dochter van Simon Bening, maakte in de zestiende eeuw carrière aan het Britse hof als miniaturiste. Zo kon zij ook een traditie van Witte Donderdag – Maundy Thursday – vereeuwigen: de koningin waste dan (in navolging van Christus die tijdens het Laatste Avondmaal de voeten van de apostelen waste) de voeten van evenveel behoeftige vrouwen als zijzelf jaren telde.

Tot mijn verbazing bestaat er nog steeds een Witte-Donderdagtraditie in het Verenigd Koninkrijk: de koningin wast geen voeten van onderdanen, maar bezoekt een kathedraal en schenkt Maundy money aan oudere mensen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de gemeenschap.

L. Huet en J. Grieten, Oude meesteressen. Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden, Leuven, 1998, p. 113-114.