Sopraan, met keelpijn

De intendant wandelde het podium op en zei: “Het is geen goed teken wanneer de intendant het podium opwandelt.” Zo vernamen we dat de sopraan die de rol van Salome vertolkte die ochtend was ontwaakt met een zware keelontsteking. De dokter had haar verboden om te zingen, drie weken lang. Maar omdat de enige andere zangeres die meteen kon invallen in de Verenigde Staten verbleef en gewoon niet tijdig in Antwerpen geraakte, had de zieke sopraan besloten de Antwerpse première te redden door met behulp van zware medicatie toch op te treden. De intendant vroeg om ons begrip. Het was misschien niet nodig geweest. Ik luisterde angstig, vrezend haar te horen instorten tijdens die lange aria’s en duetten; Carmen Giannatasio zong schijnbaar ongehinderd, indrukwekkend.

Massenet. Hérodiade. Zoals op zestiende-eeuwse wandtapijten de antieke helden kleding dragen uit de zestiende eeuw, zo had een geestige scenografie er voor gezorgd dat Herodes eruitzag als een blasé kokkerellende machtsbobo in een designappartement; vermits hij daarna veranderde in een Mussolini-achtige generaal, mogen we misschien zo ver gaan om hem te beschrijven als een loftsocialist. Bariton Philippe Rouillon vertolkte de rol prachtig. Herodias was hier de rijpe trofeevrouw, ondermijnd door een verdrongen verdriet. Salomé zag eruit als Pippi Langkous met losgemaakte vlechtjes. En wie schetst mijn verbazing toen Johannes de Doper, die men zich toch voorstelt als een verwilderde kerel uit de woestijn, op George Clooney bleek te lijken?

De Romeinse proconsul Vitellius daalde neer als een klassieke deus ex machina en citeerde uit Cicero’s De Officiis, zijn soldaten scandeerden dan weer een fonkelnieuwe Latijnse tekst – een kleine, maar indrukwekkend knappe ingreep in het libretto. Ook de volgorde van de scènes was hier en daar veranderd, op een wijze die de psychologische geloofwaardigheid van de opera zeer ten goede kwam.

Is opera een levende kunstvorm? Ik was vergeten hoé levend. ’s Middags waren de gruwelbeelden uit Libië nog over het televisiescherm geflitst, ’s avonds zong het onderdrukte volk La mort! Ou notre indépendance! Het bezorgde me een  pervers gevoel: alsof ik de gruwel pas doorgrondde en aanvoelde nu een kunstwerk me ermee confronteerde. In een veilige operazaal.  Niemand ging me vastbinden en in de rug schieten omdat ik de verkeerde kant gekozen had, ik was geen bloedende huurling uit Tsjaad die door een opgehitste menigte verscheurd dreigde te worden. Maar wie zal het ontkennen: nieuwsberichten verhelderen zelden,  kunstwerken doen soms scherper zien.

Herodias en Salome

Salome op het Sint-Jansaltaar van Quinten Metsys

“Zelf immers heeft Herodes mensen uitgezonden, Johannes laten grijpen en hem gebonden onder bewaking gezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, omdat hij haar gehuwd heeft. Want Johannes heeft steeds tot Herodes gezegd: dat mág u niet, de vrouw van uw broer hebben! Herodias had het op hem gemunt en wilde hem ter dood brengen, en kón het niet; want Herodes had ontzag voor Johannes; hij besefte dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en beschermde hem; als hij hem hoorde, was hij altijd hevig in verlegenheid, en toch hoorde hij hem gaarne. Maar op een gunstige dag geschiedt het dat Herodes voor zijn verjaardag een maaltijd klaarmaakt voor zijn grootsten, de oversten over duizend en de eersten van Galilea, en als haar dochter, die van Herodias, binnenkomt en danst, behaagt zij Herodes en die met hem aanliggen. De koning zegt tot het meisje: vraag mij wat je wilt, en ik zal het je geven! En hij bezweert haar: wat je ook vraagt zal ik je geven, ‘tot de helft van mijn koninkrijk’! Zij gaat naar buiten en zegt tot haar moeder: wat zal ik vragen? En die zegt: het hoofd van Johannes de Doper! Zij gaat meteen weer met haast naar binnen, naar de koning, en stelt haar vraag; ze zegt: ik wil dat u mij onmiddellijk geeft, op een bord, het hoofd van Johannes de Doper! De koning wordt zeer bedroefd, maar vanwege zijn bezweringen en hen die aanliggen, wil hij haar niet afwijzen. Meteen zendt de koning een lijfwacht uit en draagt hem op om zijn hoofd te brengen. Die gaat weg en onthoofdt hem in de bewaking; hij brengt zijn hoofd binnen op een bord en geeft het aan het meisje, en het meisje geeft het aan haar moeder.” Met deze woorden herdacht de evangelist Marcus in de eerste eeuw na Christus de dood van Johannes de Doper. Enkele decennia later vermeldde de Joodse historicus Flavius Josephus terloops de naam van het dansende meisje: Salome. Hij wist ook te vertellen dat zij tweemaal huwde, telkens met een neef of oom uit de gecompliceerde dynastie der Herodianen, en in haar tweede huwelijk drie zonen kreeg. De kerkvaders leverden tal van commentaren op de lotgevallen van Johannes de Doper, de laatste profeet en eerste martelaar, een van de belangrijkste schakels tussen het Oude en het Nieuwe Testament.
Schilders zagen de mogelijkheden van dit bijzondere verhaal: een wrede koningin en prinses in een weelderige exotische omgeving; een rijk geklede jonge vrouw met het hoofd van een man op een schotel. De verleidelijke Salome pronkt op vele schilderijen als een boosaardige tegenhangster van de oudtestamentische heldin Judith, die uit vaderlandsliefde het hoofd van de veldheer Holofernes afhakte. Inwoners van Antwerpen kunnen in hun kathedraal een van de mooiste voorstellingen van de gebeurtenissen bewonderen. Omstreeks 1511 schilderde Quinten Metsys hoe Salome, aandoenlijk jong, het hoofd van Johannes toont aan Herodes en Herodias.  Dit tafereel alleen al zou volstaan om te bewijzen dat Metsys een grotere kunstenaar was dan de zoveel bekendere Leonardo Da Vinci: het tevreden lachje van Herodias, de glans van de transparante stof over het kostbare brokaat van Salomes rok zijn onvergetelijke details.

Met een kleine wandeling kunnen diezelfde inwoners van Antwerpen nu een veelgelaagde kunstervaring scheppen: vanavond gaat er in de Vlaamse Opera Massenets Hérodiade in première. Het mooiste beeld, een belangrijke componist, en de emotionele storm die een opera altijd met zich meebrengt.

Nacht en dag

Een sober omslag voor een heftig boek

“Zoals alle mensen met een in traditie gegronde opvoeding, was Katharine in staat om elk moreel probleem binnen ongeveer tien minuten te herleiden tot zijn traditionele vorm en het op te lossen met de traditionele antwoorden. Het boek der wijsheid lag open, misschien niet op haar moeders knie, maar op de knieën van vele ooms en tantes. Ze moest hen alleen maar raadplegen, en ze zouden meteen de juiste bladzijde opslaan en een antwoord voorlezen dat precies paste bij iemand in haar positie. […] Ze was bereid te geloven dat sommige mensen zo gelukkig zijn hun levens te verwerpen, aanvaarden, in te tomen of op te offeren naargelang de eisen van de traditie; ze kon hen daar zelfs om benijden; maar in haar geval veranderden de vragen in spoken zodra ze ernstig probeerde om een antwoord te vinden, hetgeen bewees dat het traditionele antwoord voor haar als individu geen enkel nut had. En toch had het zoveel mensen geholpen, overwoog ze, met een blik op de rijen huizen links en rechts, waar families leefden wier inkomens ergens tussen de duizend en de vijftienhonderd per jaar moesten liggen, en die er drie bediendes op nahielden en hun ramen omlijstten met gordijnen die altijd dik en doorgaans vuil waren en die, dacht ze, vermits je alleen maar een spiegel zag glanzen boven een dressoir met een schaal appels, de kamer erg donker hielden. Maar ze wenddde het hoofd af en stelde vast dat dit geen methode was om de zaak door te denken.

De enige waarheid die ze kon ontdekken was de waarheid van wat ze zelf voelde – een zwakke straal, vergeleken bij de brede lichtbundel die scheen uit de ogen van al degenen die akkoord gingen om samen te zien; maar nu ze de visionaire stemmen verworpen had, restte haar niets anders dan dit als gids te nemen door de duisternis die voor haar lag.”

Zo denkt een vrouw uit 1911 – de stilte voor de Europese storm –  in een roman uit 1919, Virginia Woolfs Night and Day. Voor veel lezers allicht een verrassing, aangezien er ideeën in worden verkend die meestal geassocieerd worden met de bevrijding van Mei ’68. En nu de dwang van traditie, vooral rancuneuze traditie,  weer helemaal in is, kan de twijfelende Katharine Hilbery mogelijk opnieuw inspireren.

Een vrouw uit 1911 mag dan al verbazend modern lijken, we verliezen beter niet uit het oog dat dit jaar volkomen anders was dan ons eigen 2011. Om zoiets aan te tonen heeft een romanschrijver geen bladzijden vol argumenten nodig, een enkele zin volstaat.

“De nis aan de trap, waarin de telefoon stond, was om redenen van discretie afgeschermd met een gordijn van paars fluweel.”

V. Woolf, Night and Day, Londen, 1919.

Zodiak

Vissen in februari, door de gebroeders van Limburg

Ik bewonder dichters die zich aan klassieke tijdcycli wagen. Ze helpen ons om oude kalenderminiaturen te begrijpen en misschien laten ze ons ook nog eens de nachtelijke hemel afspeuren, min of meer willekeurige verbindingslijnen trekkend langs ver licht.

Vissen

Ziedend slingert de purperen

god van de zee zijn drietand

naar de aarde die splijt.

De wereld wordt water;

dolfijnen zwemmen in de bomen,

najaden mennen paarden.

Waneer de Triton op

zijn holle zeehoorn blaast

vliegen twee vissen in

mijn sterrenbeeld.

(G. Lesaffer, Anna Perenna, Leuven, 2002)

Partituur voor kanarie

Melodieën voor flageolet en kanarie

Liedjes en notenbalken vindt men soms op onverwachte plaatsen. De binnenhof van een meisjesweeshuis; in een verhandeling over de kanarie uit 1765. De lieflijke vogeltjes waren toen echte statussymbolen in Parijs; men kon ze kopen op de Quai de la Mégisserie, maar bij voorkeur van particulieren die bekend stonden als doeltreffende kwekers. De bioloog J.C. Hervieux de Chanteloup publiceerde in 1709 de eerste uitgave van zijn standaardwerk Traité des serins de Canarie. Hij behandelde types, ziekten, rui, voortplanting en de beste kooien. En hij gaf een aantal partituren mee, van verschillende soorten muziek die een liefhebber zijn kanaries kon leren, door voor te spelen op de flageolet.

“Men kan een half dozijn kanaries tegelijk onderrichten, zelfs meer, als men wenst, door ze allemaal samen te zetten tijdens de les; ze zullen alles even goed leren als wanneer ze afzonderlijk onderwezen werden; maar zodra de les gegeven is, moet men hen onmiddellijk scheiden, zodat ze elkaar niet kunnen horen wanneer ze herhalen wat ze hebben geleerd. […] Vijf of zes lessen per dag, elk van een kwartier, volstaan. Door deze volharding zullen zij in drie of vier maanden kennen wat men hun voorgespeeld heeft.”

Serinus canaria

Soms vangen we in dit bescheiden traktaatje een intieme, zonnige glimp op van het dagelijks leven in het Parijs van de achttiende eeuw. “Ik heb nooit mooiere kanaries gevonden bij alle liefhebbers die ik bezocht, dan bij de Broeder Procureur van de Capucijnen in de Marais, Raphaël genaamd. Hij geeft hun goed voedsel en bespaart nergens op om hen sterk en robuust te houden; hij heeft de gave om hen op korte tijd te onderrichten met de flageolet, wat hem zeer gemakkelijk valt, want hij is een volmaakte muzikant; hij speelt zelfs viool, vedel en orpheon.” Plezierig, om tijdens een wandeling door de Marais niet alleen op de passerende fashionista’s te letten, maar ook even aan broeder Raphaël en zijn volière te denken.

J.C. Hervieux de Chanteloup, Nouveau traité des serins de Canarie, Parijs, 1765. Antiquariaat Procopius, Leuven.

Kop en munt en liedje

Het was een standaardprocedure in kinderverhalen en in het echte leven gebeurt het gek genoeg ook regelmatig: iemand vindt een antieke schat. Munten, sieraden, wapens, zilver, goud.

Faustinamunt
Keizerin Faustina en de puellae faustinianae

In het Oost-Vlaamse Mespelare spitte een dagloner, Karel Van Houw, in april 1607 in zijn tuin een pot met gouden munten op. Het was de grootste archeologische ontdekking tot dan toe in onze contreien. De munten droegen beeldenaars van vele keizers en keizerinnen. Burgemeester Nicolaas Rockox van Antwerpen kocht meer dan dertig van de topstukken aan. Ter gelegenheid van zijn 450ste verjaardag is zijn beroemdste munt nu in het Rockoxhuis te bewonderen: de munt van keizerin Faustina, echtgenote van Antoninus Pius. Zeer zeldzaam, er bestaan nog maar vijf exemplaren van. Toen Faustina in het jaar 140 stierf, reikte haar man in haar naam kinderbijslag uit aan Italiaanse meisjes – zij werden meisjes van Faustina of puellae faustinianae genoemd. Dat hele idee sloeg aan in Antwerpen, waar sinds 1552 een meisjesweeshuis bestond, het Maagdenhuis. Wie de munt gezien heeft in het Rockoxhuis kan meteen doorwandelen naar het Maagdenhuis. Op de binnenplaats prijkt gratis en voor niets een beeldengroep uit 1635, met een groot reliëf in marmer van beide zijden van de Faustinamunt, en een in de steen uitgehakte liedjestekst met een partituur. De weesmeisjes hebben dit lied, waarin de link gelegd wordt tussen de liefdadigheid van Faustina en de bescherming van Onze Lieve Vrouw, ongetwijfeld vele malen gezongen, voor hoge gasten of terwijl ze werkten.

Liedjestekst in het Maagdenhuis met achteraan relief van de Faustinamunt

Tijdens de museumnacht in augustus 2011 zal het ensemble Mensurabilis het lied van de weesmeisjes opnieuw ter plaatse vertolken.

Galanthus nivalis

In Plaisir des météores, haar mooie boek over het Belgische weer, beschreef Marie Gevers de zeven voortekens van de lente in februari. Het eerste is het sneeuwklokje.

Sneeuwklokje, uit O.W.Thomé, 'Flora von Deutschland, Österreich un der Schweiz', 1885
Galanthus nivalis – sneeuwklokje

“Kleine groene lansen, gekliefd met wit, doorboren de donkere humus, en op plaatsen waar de lichte dode bladeren een sterkere plant hebben beschut, rijst zelfs al een stengel, de kleine vleugel klimt, en aan het uiteinde van een tere groene draad wiegt de bloem in de knop, een delicaat wit ei, gelegd door de eerste welwillende regen. Plaats het uiteinde van de stengel tussen de lippen en pluk met de punt van de tong een ondefinieerbare smaak, een beetje rins, een beetje bitter, bescheiden en als verbaasd.”

Marie Gevers, Plaisir des météores ou le livre des douze mois, Antwerpen, 1968.

Kalender

De maand februari, door de gebroeders Van Limburg

Misschien het mooiste blauw dat ik ooit in een voorstelling heb gezien, op deze kalenderbladen. Ultramarijn, een kleurstof afkomstig van gemalen lapis lazuli: duurder dan goud. Voor de weergave van de maand februari kozen de gebroeders Van Limburg – Pol, Herman en Jan – een sneeuwtafereel. Betoverende details: de zichtbare adem van de man die weggedoken in zijn mantel loopt te huiveren, de pikkende eksters, de witte en bruine schapen in de stal, de keurige rij bijenkorven met hun mutsen van sneeuw, de grijze kat aan de voeten van de vrouw die zich zit te warmen. De twee andere personages bij het vuur bewijzen dat mensen in het begin van de vijftiende eeuw geen ander ondergoed droegen dan lange hemden en kousen. Het dorpje achter de heuvel is weergegeven in mooi perspectief, toen al.

Dit getijdenboek, Les très riches heures, ontstond tussen 1413 en 1416. “Pour concevoir, pour vouloir, pour réaliser de tels livres, il fallut de somptueux seigneurs”, schreef Henri Malo. De opdrachtgever was een broer van de Bourgondische hertog Filips en van de Franse koning: Jean, hertog van Berry. Hij staat bekend als een boekenliefhebber, maar hij hield van alle vormen van luxe en verzamelde tussen de bedrijven door ook kastelen, relieken, kostbare stoffen en edelsmeedkunst. Zijn drie schilders, afkomstig uit het florissante Nijmegen, wisten hoe ze hem moesten bespelen. Voor Nieuwjaar 1410 gaven ze hem als relatiegeschenk een “namaakboek gemaakt van een stuk hout in de vorm van een boek, zonder bladzijden of geschrift, overtrokken met blauw fluweel met twee gespen van verguld zilver, geëmailleerd met de wapens van Monseigneur.” Die gespen hadden ze waarschijnlijk ook zelf gemaakt, want deze topschilders waren edelsmeden van opleiding.

Les très riches heures verzeilden later in Mechelen, in de boekenverzameling van Margaretha van Oostenrijk, die de katernen voor het eerst liet inbinden. Op een bepaald ogenblik wist Ambrogio Spinola, de grote veldheer van aartshertog Albrecht, er de hand op te leggen. In 1855 herontdekte een Franse hertog (hoe toepasselijk) het meesterwerk na eeuwen vergetelheid in een meisjesschool in Genua. Zodat de vraag rijst: hoeveel paar ogen hebben zich voordien, in het hart van de winter, kunnen verkwikken aan dit wonderlijke blauw?

Les très riches heures du duc de Berry, Musée Condé, kasteel van Chantilly, Frankrijk

Naschrift: Recent wetenschappelijk onderzoek over het handschrift benadrukt het feit dat de voltooiing “un long chantier” vereiste. Zowel de hertog van Berry als de gebroeders van Limburg stierven in 1416, vermoedelijk tijdens een epidemie. Pol, Herman en Jan zouden slechts vier kalenderminiaturen voltooid hebben: januari, april, mei en augustus. De overige werden geschilderd, wellicht naar hun ontwerpen, door een onbekende meester tussen 1438-1442 en door Jean Colombe omstreeks 1485 (de maand november).

Appelbollen en worstenbroden: we nemen er nog eentje

Volkskundigen, zo blijkt, zijn niet bang voor duizend jaar meer of minder. Waarom zouden ze ook, hun thema is tenslotte de duurzaamheid in al haar wonderlijke verschijningsvormen. Ik werd het sterkst door die duurzaamheid getroffen toen ik een uitdrukking van mijn moeder – “’t is iet en ‘t is niks” – terugvond bij Hadewych, die zichzelf in de dertiende eeuw omschreef als “iet ende niet”. Mijn grootvader opperde wel eens, fijntjes glimlachend, de wijsheid: “Als niet komt tot iet, dan kent iet zichzelve niet”. Onlangs ontdekte ik dat dit spreekwoord al in de zeventiende eeuw bekend was. Time worships language, dichtte Auden. Tijd aanbidt taal. Toch verbaasde het me nog, dat die simpele Verloren Maandag misschien wel kan worden teruggevoerd tot de Franken. Zij hadden eedgenootschappen, die ambachtsgilden werden, die schuttersgilden werden. En de schuttersgilden bestaan nog steeds! Verloren Maandag komt van verzworen maandag, een uitdrukking die ook al opgetekend werd in de dertiende eeuw. Pieter Paul Rubens, Jan Brueghel en Abraham Janssens behoorden tot een ambachtsgilde en kenden Verloren Maandag, vermits hun stadgenoot Kiliaan die term opnam in zijn woordenboek van 1599. Aten ze ook worstenbrood en appelbollen? Die gewoonte schijnt uit de late achttiende, vroege negentiende eeuw te stammen. Antwerpse patroons boden hun werkvolk op Verloren Maandag worstenbroden, jenever en peperkoek aan. Dat gezinnen in de hele provincie Antwerpen Verloren Maandag vieren met worstenbrood en appelbollen, zou dan weer opgekomen zijn na de Tweede Wereldoorlog. Dankzij volkskundigen, ongetwijfeld.

W. van Osta, Over oorsprong en betekenis van Verloren Maandag en aanverwanten, in Volkskunde, jaargang 92, 4, p. 317-346.