Klokslag

Dit jaar verloor mijn moeder haar echtgenoot en ik mijn vader. We begroeven hem op Paaszaterdag, samen met negen genodigden.

Intussen leerden wij ook de wereld van het woonzorgcentrum kennen.

Vandaag kwam er goed nieuws. Dankzij de inspanningen van alle bewoners, personeelsleden en bezoekers, is het woonzorgcentrum al maandenlang covid-vrij en kan weldra de vaccinatie beginnen.

Daarom wil ik dit jaar 2020 vanavond om klokslag 20. 20 uur met een lichter hart uitwuiven en luisteren naar de luidende klokken van de kerk waar wij afscheid namen van mijn vader. (Hopelijk hoor ik ze, helemaal aan de rand van het dorp.) En daarom wil ik het glas heffen op mijn lieve moeder en de andere moedige bewoners van het Binnenhof, en op de hard werkende en voorzichtige personeelsleden die hen omringen. Dank.

The Bruegel Success Story

Een koerier bracht vandaag een lang verwacht boek: The Bruegel Succes Story. In 2018 kon ik op het gelijknamige Bruegelsymposium in Brussel mijn visie op Dulle Griet uiteen zetten, een fijne ervaring. De Papers zijn er nu, oogst op de valreep van 2020. Onder de kerstboom schikte ik de verwante boeken samen. De bijdrage aan het symposium, de biografie van Bruegel, de vertaling van Lampsonius die ik dit jaar samen met Paul Claes mocht publiceren; en de verhalen over Bruegels vrouw en Bruegels mentor, De man van haar leven en Mevrouw Renaissance. Voor mij de ideale wisselwerking tussen wetenschap en verbeelding.

Abélard en de kerstboom

De kerststal is pas uitgevonden door Sint-Franciscus in 1223, de kerstboom dateert van nog veel later. De filosoof Pierre Abélard (1079-1142) heeft dus nooit gezien wat wij tussen 25 december en januari overal zien.

Toen ik filosofie studeerde, merkte ik al snel dat filosofie onderhevig is aan, ja slaaf is van modes. Je was anglofiel of francofiel, je bestudeerde Wittgenstein of Derrida. Je professor was soixante-huitard of niet, je bewonderde Foucault of niet. Dat soort dingen. Intellectuele modes leken me haaks te staan op de wens om oprecht en grondig te denken. En daarom vond ik het keuzevak middeleeuwse filosofie wel aantrekkelijk. Voor zover ik kon zien, heersten daar geen modes, omdat slechts weinig mensen er interesse voor hadden. Al die ouwe christelijke koek. Anselmus van Canterbury, de geniale voorloper van Descartes, Pascal, Spinoza, die onberispelijk strenge denkers. Dikke Tom, alias Thomas van Aquino, met zijn behartenswaardige pogingen om geloof en wetenschap te verzoenen. Wie had gedacht dat dit in onze tijd ooit nog van levensbelang zou worden?

En dan was er de onstuimige Pierre Abélard. Met een liefdesgeschiedenis die je als romanschrijver niet zou durven te verzinnen. De brieven die hij uitwisselde met Héloise vonden hun weg naar mijn boekenkast in een Engelse vertaling en een Franse editie uit de zeventiende eeuw. De roman die Helen Waddell over zijn leven schreef, las ik graag. Later vernam ik dat Waddell, uitmuntende kenner van middeleeuwse literatuur, getroffen werd door vroegtijdige dementie. Dus de geest die het leven en de gedachten van Abélard zo treffend had opgeroepen, moest zo snel opnieuw de geest van een kind worden? Hoe wreed.

Je vindt niet gauw Nederlandse vertalingen van het filosofisch werk van Abélard. Toen ik ‘Gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen’ zag op de schappen van boekhandel Peeters in Leuven, kon ik het boek dan ook niet laten staan.

Abélard wil het geloof met het verstand doorgronden. Dat leidt tot vreselijke mentale acrobatie. Een Europese lezer die een stuk van de twintigste eeuw heeft meegemaakt, kan niet lezen dat alle kwaad om een goede reden gebeurt, zonder aan de concentratiekampen te denken. Hoe moet je daar iets goeds aan ontwaren? Maar de schrijver zelf, hoe moest die bedenken dat God iets goeds met hem voorhad nadat hij op een nacht door huurlingen overvallen was en gemarteld, verminkt, gecastreerd? Voor zover ik het nu doorgrond, kon Abélard uiteindelijk geen ander antwoord bedenken dan ‘Uw wil geschiede’, en moest hij zijn boek onvoltooid laten. Kortom, het geloof neemt het vóór je ogen over van het verstand. Een vreemde ervaring.

Mijn Abélard-en-Heloisebibliotheek is niet erg uitgebreid. In een lange uiteenzetting over kritische fortuin, stuitte ik op de mededeling dat de grote liefdesdichter Petrarca een belangrijk manuscript van hun liefdesbrieven zou hebben gezien, en geannoteerd. Kenners weten waarom. Alle anderen kunnen googlen.

Canon met koe

De tweede uitgave van de canon van de Nederlandstalige literatuur ruikt nog lekker nieuw. Ik sla het boek zomaar ergens open en vind een gedicht van Gezelle:

’t is prachtig overal,

’t is prachtig, hoe de huiden

dier koeien liefgetal

van vouwe en verwe luiden;

’t is prachtig, hoe ze staan, gebeiteld en gesneên,

lijk beelden, over heel die wijde weide heen.

Gezelle bezingt Casselkoeien: effen bruine koeien. Ik zie hier alle dagen gewone gevlekte, en die zijn me ook bijzonder dierbaar. Zie ze staan, ‘gebeiteld en gesneên, lijk beelden’.

Ster

De grote conjunctie van 21 december 2020 hebben we gemist door de regenwolken. Geen nood, ik ontsteek gewoon mijn vaders ster aan de gevel en beleef het genoegen om op mijn avondwandeling een vertrouwd baken te zien. Nog tot dertiendach of Driekoningen.

Oud papier

Karakters veranderen weinig in de loop der jaren. Ik lees nog altijd veel oud papier. En herontdek, in mijn moeders huis, de boeken die destijds figureerden in de eerste uitgave. Die lieve Portugese non, Thoreau, Sarah Bernhard, ‘den Inca’ Garcilaso de la Vega, Radcliffe Hall, Ouida. Allemaal vondsten in soms lang verdwenen antiquariaten. Zelfs de prijzen die ik voor die boeken betaalde, wekken nu nostalgie op.

De muur

Onlangs mocht ik een verhaal schrijven voor het nieuwe nummer van DWB, met als thema ‘Muren’, een project van Alicja Gescinska. Mijn muren zijn de gewone die ons allemaal ooit scheiden, ziekte en dood. Ik kan dit jaar aan weinig anders denken. Er waren echter heel wat verhalen over politieke grenzen en stenen muren. En er is natuurlijk dé muur waarmee we opgroeiden en die in 1989 viel. Toon Horsten schreef over de impact van die muur op Kempense families die Hongaarse kinderen in huis opnamen: ‘Wir sind alle gesund’.

Toevallig lees ik tegelijkertijd Last Days in Old Europe van Richard Bassett, een gelukkige vondst tijdens mijn laatste bezoek aan boekhandel De Zondvloed in Mechelen. Bassett was een jonge journalist voor The Times in de jaren 1980, met standplaatsen in Trieste, Wenen, Salzburg, Boedapest en Praag. Op de bladzijden waar ik mij nu bevind, zijn de laatste uren van Honeckers macht geslagen. Het weerzinwekkende echtpaar Ceausescu moet er nog aan geloven. Bassett praat onderweg met keizerin Zita over de moord op kroonprins Rudolf, met een monnik uit de Hongaarse abdij waar het hart van Otto van Habsburg is begraven, met adellijke Britse officieren in West-Berlijn. Ik volg zijn avonturen met plezier en verbaas me erover dat een correspondent van The Times in de sombere jaren 1980 even vrolijk en weelderig kon leven als journalisten in romans van Jules Verne.

Liefdesbrieven

Ex libris Joanina Soulé. Lees ik dat goed? Een boek uit 1711. Een ex-libris van een vrouw trekt me aan. En als ik haar voornaam correct lees, was Joanina geboeid door liefdesbrieven, al dan niet van historische personages. Historische personages, dat zijn de filosofen Héloise en Abélard zeker. In dit boekje zijn ook werkelijk hun bewaarde brieven opgenomen, net als de fictieve brieven van die arme Portugese non, en nog het een en ander vermakelijks. Plus enkele nuttige raadgevingen voor wie zelf een persoonlijke brief wil schrijven, un billet.

Zijn dit de nadagen van de Europese cultuur? Beleven wij de ondergang van het Avondland? Dan ga ik nog even volop van Europese cultuur genieten, gewoon thuis, door de boekenkast te openen.

Recueil de lettres galantes et amoureuses, à Amsterdam, chez François Roger, 1711, via Librairie du Passage, Paris; online verkoop.