Huize Bruegel

Het vermeende Bruegelhuis in de Brusselse Hoogstraat
Het vermeende Bruegelhuis in de Brusselse Hoogstraat

Archiefonderzoeker Jean Bastiaensen had me gelukkig al gewaarschuwd dat het Bruegelhuis in de Brusselse Hoogstraat niet op basis van documenten met Bruegel in verband kan worden gebracht. Historicus Adolf Monballieu wees hier in 1974 overigens ook al op. Het huis in de Hoogstraat behoorde toe aan Bruegels achterkleinzoon David Teniers III. De stad Brussel wilde in dit huis tegen 2019, de 450ste verjaardag van Bruegels overlijden, een Bruegelmuseum inrichten. Zal dit nu doorgaan?

Op zich zie ik geen beletsel. Jean Bastiaensen heeft een document gevonden waarin 14 jaar na Bruegels overlijden diens huis in Brussel wordt aangeduid, niet zo ver van het eerste Manneken Pis. Dit huis bestaat echter allang niet meer. Het huis in de Hoogstraat, eigendom van Bruegels achterkleinzoon, is in Brussel dus nog steeds een belangrijk spoor van de Bruegeldynastie. David Teniers III liet in 1676 Bruegels grafmonument in de Kapellekerk restaureren en zijn naam mede aanbrengen op de gedenkplaat. Toen weer een eeuw later het Rubensschilderij van het monument verkocht werd, protesteerden de omwonenden: de herinnering aan “twee overtreffende schilders van dese stadt” werd erdoor geschaad. Met die twee overtreffende schilders van Brussel bedoelden ze Pieter Bruegel en David Teniers. Het huis in de Hoogstraat zou dus een Bruegel-Teniersmuseum kunnen worden, en een mooi inzicht bieden in de manier waarop kunstenaarsdynastieën in de Lage Landen fungeerden. In dat opzicht zou het zelfs uniek zijn.

En gelukkig voor ons wonen kunstenaars vooral in hun werken. Ga er nog eens rustig naar kijken, naar De val der opstandige engelen en het Winterlandschap met vogelknip in het Koninklijk Museum, op een boogscheut van de Kapellekerk.

L. Huet, Pieter Bruegel. De biografie, Antwerpen, 2016, p. 239; 354; noten p. 388 & 398.

J. Bastiaensen, artikel in OKV, verschijnt in juni 2016.

Pastorale

A. van Dyck, P. de Jode, Geneviève d'Urfé, 1645
A. van Dyck, P. de Jode, Geneviève d’Urfé, 1645

Welaan dan. Ik ontdek een schitterend boek uit 1910, geschreven door een zekere kanunnik Reure. Een biografie van Honoré d’Urfé, de zeventiende-eeuwse Franse schrijver van de roman L’Astrée. Honoré d’Urfé was bovendien, zo blijkt uit Reures stamboomonderzoek, de oom van Geneviève d’Urfé, aan lezers van deze blog al enigszins bekend door een moordzaak.

En het geluk lacht me toe. Eric Rohmer heeft L’Astrée verfilmd. Eindelijk nog eens een film op mijn verlanglijstje. Een regisseur die de originaliteit heeft om een zeventiende-eeuws boek als inspiratiebron te kiezen, beneemt me haast de adem. Stel je voor dat een Nederlandse regisseur een stuk van tijdgenoot Vondel zou gaan verfilmen.

astree

Herders, herderinnen en nimfen die over platonische liefde praten in een sprookjesachtig oud Gallië. Het klinkt plotseling zo fris en nieuw. Alle andere invalshoeken hebben we immers al gehad.

En mijn associatieve woordenlijst groeit. Pastural, peinture, peintural, pastorale.

Moord te Brussel, nogmaals

peintural
Peintural

Goed. Tweeëndertig jaar na de feiten bekende Pastural op zijn sterfbed dat hij de moordenaar was van de hertog van Croy. De hertog werd in zijn Brusselse woning doodgeschoten op de avond van de negende november 1624. Pastural was toen een page. De arrogante hertog had hem ooit een oorveeg gegeven, de tiener wilde wraak. Zijn uitleg is wat beknopt. Het gerechtelijk dossier wijst in een andere richting. En het ruikt ook naar olieverf. Een andere belangrijke verdachte/medeplichtige was een leerling van Rubens.
De zaak houdt me steeds meer bezig. Deze vrachtwagen in mijn buurt biedt de ideale versmelting van de begrippen Pastural en peinture. Zo droomt men dan met open ogen.

De ‘volumineuse farde de procédure qui repose aux archives du conseil de Brabant’, bevindt zich, zo meldt mij een uitmuntend historicus van de zeventiende eeuw, in het gezelschap van talrijke dossiers die “honderden schrijvers van historische romans” zouden kunnen inspireren. Aanbevolen lectuur, voor wie de handschoen wil opnemen: J. Nauwelaers, Drames et comédies judiciaires du passé.

Entrepreneur in Packard te Brussel

In 1973 speelde Fud Candrix op Jazz Middelheim. In een interview vertelde hij: “Dat ik orkestleider ben geworden heb ik eigenlijk te danken aan een van Brussels kleurrijkste figuren, de Olympische zwemkampioen Martial Van Schelle. De man, die in de tweede wereldoorlog als spion door de Duitsers zou gefusilleerd worden, reed in die tijd door Brussel in een grote open Packard die hij had meegebracht na een van zijn vele reizen door Amerika. Zijn grote liefde voor de Verenigde Staten ging gepaard met een even grote liefde voor jazz. Hij had te Brussel een grote sportwinkel en toen ik daar op een mei-dag van 1935 voorbijliep, riep Martial mij binnen.
– Legerdienst gedaan? Wat doe je nu?
– Voorlopig niets.
– Ik open volgende week in Oostende een nieuwe danszaal, met bad, het “Lac aux Dames”. Tracht tegen die tijd een orkest bij elkaar te krijgen van tien man…
Het orkest werd gekleed in witte tuxedo’s, het werd “Orchestre Blanc” genoemd en het werd een groot succes. De zomermaanden speelde het te Oostende, de wintermaanden in “L’Heure Bleue” te Brussel.”

Dit puzzelstukje aangaande Martial Van Schelle drukte me vandaag opnieuw met de neus op de feiten: indien hij niet op zijn drieënveertigste vermoord was door de nazi’s in Breendonk, had hij een van de grote naoorlogse Belgische zakenmannen kunnen worden. En een ware mecenas.

(Met dank aan David Deroy)

Moord in Brussel

A. van Dyck, P. de Jode, Geneviève d'Urfé, 1645
A. van Dyck, P. de Jode, Geneviève d’Urfé, 1645

Dit is ze dan, Geneviève d’Urfé, de vrouw om wie alles hoogstwaarschijnlijk draaide in de geruchtmakende moord op haar echtgenoot, hertog Charles-Alexander van Croy. Hij werd neergeschoten in zijn stadswoning op de avond van de negende november 1624 en vier dagen later begraven in de Kapellekerk. Ik verheug me erop om morgen de verschillende locaties van het gerechtelijk onderzoek te verkennen, de Ursulinenstraat waar het stadspaleis van de Croys stond, de Hoogstraat, de Sint-Annastraat bij de Zavel.

Reviens, reviens, cher ami

RimbaudV

“Er worden regelmatig pogingen ondernomen om het dossier Rimbaud/Verlaine uit de afdeling Manuscripten van de Koninklijke Bibliotheek weg te halen,” hoorde ik. “Nochtans is het in 1924 uitdrukkelijk bij deze afdeling in bewaring gegeven door het Ministerie van Justitie.”
Wellicht spoorde die zin me aan om afgelopen week eindelijk eens een biografie van Rimbaud te kopen. Het werd Edmund White’s Rimbaud: The Double Life of a Rebel, uit 2008. White schrijft helder en beknopt; zijn kurkdroge toon brengt me dikwijls aan het lachen. “In de veertien maanden van zijn huwelijk had Verlaine geen nieuwe gedichten meer geschreven, maar wel zijn drankverslaving onder controle gekregen. Nu moedigde Rimbaud hem aan om als een wilde te leven en zat te blijven – en te schrijven als de ziener die hij was voorbestemd te zijn.”

Al lezend herinnerde ik me plotseling dat ik al een boek over dit dossier bezat: het fraai geïllustreerde Reviens, reviens, cher ami. Rimbaud-Verlaine. L’affaire de Bruxelles van B. Bousmanne, een uitgave van de Koninklijke Bibliotheek zelf. Terwijl ik erin zoek naar de documenten en portretten die White vermeldt, treft me plotseling het enorme verschil tussen Frans en Engels. Hoeveel plechtiger, dramatischer, soms cynischer en goorder klinkt de hele correspondentie tussen de dichters in de moedertaal van de heren. Dezelfde woorden in het Engels lezen, dat lijkt alsof je een venster openzet, op een hete zolderkamer.

Spoor

Het spoor van een voorzaat leidde naar de Koninklijke Bibliotheek. Ik ontdekte dat de zoon een Universele geschiedenis had geschreven, teneinde de Apocalyps te kunnen duiden, en dat de vader een handboek over de opvoeding naliet, waarvan de twee basisbeginselen me wel in orde leken: 1) Secondez la nature – 2) Cultivez le talent.

Th. De Ronquier, Etude et extraits sur l'histoire universelle, Afdeling handschriften, KB
Th. De Ronquier, Etude et extraits sur l’histoire universelle, Afdeling handschriften, KB

Na een verblijf in de leeszaal, de afdeling handschriften en de zaal met kostbare werken is het een bijzonder genoegen om een broodje te eten in de cafetaria, met uitzicht op de immer bewolkte Brusselse hemel en de verre engel Michael.

KB2IMG_0204

Tien jaar

Marilyn Manson in de Mercedes 230 cabrio B uit 1938
Marilyn Manson in de Mercedes 230 cabrio B uit 1938, op de Cinquantenaire

Precies tien jaar geleden liep Marilyn Manson rond op de Cinquantenaire in Brussel voor de opname van een nieuwe videoclip. Mijn vader en zijn compagnon leverden de vooroorlogse Mercedes ter sfeerschepping (de wagen deed later ook nog dienst in Paul Verhoevens film Zwartboek en in de Canvasreeks Hitler in België). Verscholen tussen het publiek trachtte ik foto’s te maken, maar de veiligheidsdiensten van de ster waakten. De dag werd wel vereeuwigd in Mijn België, onder het lemma ‘Jubelpark’.

“Let goed op. In twee van de bogen wappert een zwarte vlag, bedrukt met witte letters. Zenuwachtige mannen lopen rond met walkie-talkies. In een hoek van de zuilengang staat een miniatuurbuffet, met een koffie-apparaat zonder koffie en vergrijzende sneden vleeswaren. Er komt een oude Mercedes het plein opgereden, in militair groen, het canvas dak neergeslagen; typisch het soort auto dat in films over de Tweede Wereldoorlog opduikt. De auto houdt halt; er worden twee zwarte vlaggetjes aan bevestigd …” En die avond trad Manson op in Haasrode.

L. Huet, Mijn België, Amsterdam-Antwerpen, 3de druk, 2009, p. 150 e.v. De videoclip hoort bij Mansons single “This is the new sh*t”, uit Golden Age of Grotesque.

Het woud van spreekwoorden

Als die pere rijp is, so valtse geerne inden drec.
Beter is een diet heeft ghesien / dan van hooren seggen tien.
Boomen wter aerden lieghen.
Beteren als jonghe wolven.
Die catte is geerne daermense strijct.
Die hem selve ketelt die mach lachen als hij wilt.
Hij is so willecom als den eersten dach in den vasten.
Smits kinderen sijn der voncken gewoon.

Gisteren vatte ik sympathie op voor de minderbroeder Tacitus Nicolaus Zegerus (Claes Zegers, +1559), die rondliep in Brussel, Antwerpen, Amsterdam en Leuven, genoot van pittige zegswijzen die hij links en rechts hoorde en daar in zijn vrije uren een boekje van maakte. Proverbia teutonica. Het rolde in Antwerpen zesmaal van de persen tussen 1551 en 1571, een verdiend succes.

Ik vond zelfs een spreekwoord dat helemaal bij mijn aanslepende sinusitis paste. Die te seer snut die bloet die neuse. En zo zit men dan breed glimlachend in de bibliotheek.

Dulle Griet

indexDe Brugse boekhandel De Reyghere heeft een mooi aanbod van Franstalige literatuur. En zo ontdekte ik rijkelijk laat de Brusselse schrijver Dulle Griet. “Amoureux de la capitale belge, il a décidé d’en faire, tout à la fois, le décor et l’héroïne de ses romans.” Vanaf de eerste regel heb ik me met deze detectiveroman geamuseerd. Die eerste regel luidt immers: Vé van Bomma, patate mè saucisse.. Dulle Griet strooit, in tegenstelling tot de meeste detectiveschrijvers, gul met voetnoten in het rond, zodat ik meteen iets bijleerde over de oorsprong van dit klassieke lied. Het zou gaan om een verbastering van een succesnummer na de Eerste Wereldoorlog, met als beginregel: Vivre à Boma, avec mon Artémise. Nu u weer.

Een staaltje.
“Dis, papzak, t’ a pas besoin d’énoncer des évidences, hein!” glisse la demoiselle  au prénom fleuri dans le silence que Stu a eu la maladresse de prolonger au point de donner l’impression qu’il se désinteressait de leur discussion. “Si j’avais cru Serge idiot, je ne serais pas venue demander son aide. Le problème n’est pas de son côté, mais du mien.”
Le papzak soupire.
Potfermiliaarde!
Ja, ik voel me wonderlijk thuis in dit boek.

Dulle Griet, Les fenêtres murmurent. Les mystères de Bruxelles, Presses de la Cité, 2013, p. 31-32.