8 Mei

Het officiële einde van de Tweede wereldoorlog wordt vandaag herdacht. Voor verzetsman Martial Van Schelle kwam de Duitse capitulatie te laat, hij was twee jaar eerder al vermoord in het kamp Breendonk. Maar door de haast waarmee de Duitse bezetter eind 1944 wegvluchtte, kon wel het dossier worden teruggevonden dat de nazi’s hadden aangelegd over al zijn bezittingen. En eindelijk vond men ook documenten die aantoonden dat de doden van Breendonk begraven waren op de Nationale Schietbaan in Brussel – voordien wisten de nabestaanden zelfs dat niet.

Libertango

Nooit eerder vluchtte ik tijdens een openluchtconcert voor stortbui, donder, bliksem. Uit de Herentalse beiaard weerklonk intussen muziek van Astor Piazzola, Bizet, Fats Waller, Mozart en een speciaal voor Mol geschreven compositie van Peter Pieters. Ik hoopte maar dat de bliksem niet zou inslaan in de toren, of in de bloeiende kastanjeboom. Je wilt per slot van rekening niet dat de overdracht van een stadsbeiaardierschap gepaard gaat met rampen en ongelukken. Maar hoe helder en fris bleef de beiaard klinken!

Slak op het dak

Op 1 mei wordt het kapelletje versierd. Ik hannes met linten, punaises, crêpepapier. Buren komen langs voor een praatje. Wanneer ik mijn werk overschouw, zie ik hem plotseling: de slak die denkt, Hoog de harten!

Pelikaanachtig

Een nieuwe diersoort ontdekken, en dan nog zo’n vreemde, het zal je maar overkomen. In 1882 vonden biologen op het Franse stoomschip Le Travailleur, tussen Marokko en de Canarische eilanden, op 2300 meter diepte “een zeer wonderlijk dier, dat niemand op het eerste gezicht als een vis beschouwde. Deze vis, waarvan we hier een afbeelding geven, verblijft op de zeebodem waar de temperatuur 5° Celsius is, in een soort rood slijm bestaande uit de schelpen van kleine Globigerinae. Op basis van de opmerkelijke mond werd het dier Eurypharynx Pelecanoides genoemd, i.e. de Pelikaanachtige Breedbek. Dit wezen onderscheidt zich van zijn klasse door de bijzondere vormgeving van zijn mond, met een onderkaak die verschilt van die van andere vissen, met slechts twee kleine tanden en een grote zak van zeer rekbare huid, gelijkend op de zak die een pelikaan heeft aan zijn onderkaak. […] De kleur van deze vis is fluweelzwart.”

Je kunt het niet verzinnen. In het Nederlands heet de Eurypharynx de grootbekaal.

Charles Gould, Mythical Monsters, Londen, 1886, p. 324.

Merula

“Toen ik op een van de mooie Aprildagen in een boschstreek wandelde, zag ik zoo’n prachtig donk’ren man-merel ijverig scharrelen in het dorre blad van een eiken hakhout-wal. Het aardigste van het geval was, dat de vogel, terwijl hij zoo heen en weer schoot om, nu hier dan daar, zijn buit uit den boschbodem weg te pikken, onder de bedrijven door tijd vond om een lustig lied te zingen. En toen hij mij zag komen aanstappen, maakte hij zich ‘op een draf’ uit de voeten, maar tijdens zijn vlug wegrennen over de grond, ging hij onverdroten voort met zijn zang, dien hij – waarempel – ook nog voortzette toen hij het eindelijk geraden achtte op de vleugels te gaan, om eindelijk neer te strijken op den toptwijg van een beuk vol zwellende, spitse lenteknoppen. Waarlijk, dat was een prachtige prestatie: zingen tijdens den maaltijd, zingen tijdens het de wijk nemen over den grond, zingen tijdens de wegvlucht, zingen na zich neergezet te hebben op het verhevenste puntje van een boom. Dat noem ik vitaliteit en levenslust.”

Ha, de tuin, merelend en perelend in april!

Rinke Tolman, Van velerlei veer, Rotterdam, 1924, p. 29.

(Afbeelding; Anselmus Boëtius De Boodt, Merel, Praag, 1596-1610. Rijks Museum Amsterdam.)

Een gedicht van Nabokov

Pasen – Bij de dood van zijn vader

Ik zie een wolk die straalt, ik zie een dak dat
als een spiegel glanst, ver weg… Ik luister
naar schaduw die ademt, licht dat drupt….
Je bent er niet – waarom dat? Je bent dood en op een dag
is de vochte wereld blauwig. Gods heilig voorjaar is onderweg,
zwellend, roepend… En jij ging dood.

En toch, als elke stroom opnieuw het wonder zingt,
en toch, als elke gouden druppel die valt, klinkt –
als dit geen liegen is dat ons verblindt,
maar een oproepen, trillend, honingzoet: ‘Sta weer op’ –
een machtig ‘Bloesem!’, dan ben jij in dit refrein,
ben jij in deze luister, ben jij aan het zijn…!

(Had ik dit gedicht bij de schrijver besteld, het had niet beter kunnen passen, voor hem noch voor haar. In hun tuin voel ik me dichter bij hen.)

Uit: Vladimir Nabokov, Verzamelde gedichten, in de vertaling van H. Beurskens, Koppernik, 2018, p. 33.

Zalig

Het koor Sint-Cecilia zong de wolken weg, we hoorden het aloude verhaal van Maria Magdalena en de tuinman, we hoorden “Hou mij niet vast” en toen fietsten we terug naar de bloeiende krentenstruiken. De tuin verandert elke dag maar is op zijn mooist, mijns inziens, wanneer de Amelanchier bloeit. Zalig Pasen.

Rebelse echo’s

Het Kasteel van Gaasbeek opent na een grondige restauratie morgen opnieuw de deuren voor het publiek. Ook het interieur met al zijn kunstschatten werd meesterlijk opgefrist door scenograaf Niek Kortekaas. Ik mocht me verdiepen in de lotgevallen van de vroegere bewoners van het kasteel – onder wie dé graaf van Egmond, Brigitte Scockaert de laatste vrijvrouwe, de onstuimige Paul Arconati en de laatste bewoonster, Marie Arconati Visconti – en schreef brieven in hun naam om de sfeer van hun vaste burcht op te roepen. Een heerlijke opdracht. Het kasteel ligt in een prachtig domein (waar nu de bosanemonen bloeien), het is gezegend met een van de mooie tuinen van België en wie door de poort gaat, krijgt eerst een magnifiek uitzicht op het Pajottenland aangeboden en kan vervolgens alle rijkdommen binnenin ontdekken. “Je vous offre une maison”, zo heet toepasselijk het kunstwerk dat Philip Aguirre y Otegui voor de binnentuin maakte.

Ik legde het boekje met de brieven onder een paasboeket, want het maakt me blij.

Bezoek

De leerlingen van de Vrije Basisschool kregen les over de Tweede Wereldoorlog. Eerst fietsten ze naar het monument voor Korporaal John William Harper in Merksplas-Kolonie. Vervolgens kwamen ze bij mij langs, voor een woordje uitleg over verzetsman Martial Van Schelle. Daar stonden we, onder de bewolkte lentehemel, met narcissen en magnolia in volle bloei. ‘Is het waar dat hij met zijn fiets over het dak gereden heeft?’ vroeg een jongetje, en ik wees hem de nok. Later zag ik hen in groep over het veldweggetje terug naar het dorp fietsen. Ze droegen elk een fluogeel hesje en de wind voerde hun stemmen helder tot bij me, alsof ze nog steeds in de tuin rondliepen.