Merula

“Toen ik op een van de mooie Aprildagen in een boschstreek wandelde, zag ik zoo’n prachtig donk’ren man-merel ijverig scharrelen in het dorre blad van een eiken hakhout-wal. Het aardigste van het geval was, dat de vogel, terwijl hij zoo heen en weer schoot om, nu hier dan daar, zijn buit uit den boschbodem weg te pikken, onder de bedrijven door tijd vond om een lustig lied te zingen. En toen hij mij zag komen aanstappen, maakte hij zich ‘op een draf’ uit de voeten, maar tijdens zijn vlug wegrennen over de grond, ging hij onverdroten voort met zijn zang, dien hij – waarempel – ook nog voortzette toen hij het eindelijk geraden achtte op de vleugels te gaan, om eindelijk neer te strijken op den toptwijg van een beuk vol zwellende, spitse lenteknoppen. Waarlijk, dat was een prachtige prestatie: zingen tijdens den maaltijd, zingen tijdens het de wijk nemen over den grond, zingen tijdens de wegvlucht, zingen na zich neergezet te hebben op het verhevenste puntje van een boom. Dat noem ik vitaliteit en levenslust.”

Ha, de tuin, merelend en perelend in april!

Rinke Tolman, Van velerlei veer, Rotterdam, 1924, p. 29.

(Afbeelding; Anselmus Boëtius De Boodt, Merel, Praag, 1596-1610. Rijks Museum Amsterdam.)

Plaats een reactie