
‘Wij waren reeds half April, en iets wat schier zonder voorgaande was in eene tentoonstelling, “Oud Antwerpen” was zoo goed als klaar, en alles deed voorzien dat er op 5 Mei, dag der officiëele opening, geen nagel meer zou moeten geslagen worden. Veranneman, de schilder, werkte met een heel leger schildersgasten van als de dag in de lucht kwam, tot ’s avonds de zon weer onderging, om al die versch opgetimmerde puntgeveltjes, zoo wat een voorkomen te geven, alsof zij daar al een paar honderd jaar in regen en wind hadden gestaan. (…) En allengs zag men hier en daar een vreemd, wonderbaar oud huizeken, met zijne kleine vensterkens, als droomend voor zich kijken, dat zoo permentelijk op een echt middeleeuwsch gebouw geleek dat het voor een vreemdeling een heele kunst zou zijn, vooral voor een Engelschman, om daar uit wijs te worden.
Intusschen was ook ons tooneel voltooid, en al vloekte het een beetje met zijne drie vergulde portieken tusschen die in rooden simili-baksteen opgetrokken huizekens, met hunne prettige puntgeveltjes. Het zag er toch geschikt uit, erg geschikt voor het werk.’
Aldus Gustave De Lattin, verantwoordelijke voor het theater van Oud Antwerpen, die de Consciencebibliotheek doorploegde op zoek naar bruikbare oude toneelstukken, slechts Playerwater en Nu Noch vond, en ten slotte zelf wat simili-oude kluchten schreef.
Het portiek achter het toneel was gebaseerd op een ontwerp dat Pieter Coecke in 1549 maakte voor de Blijde Intrede van Filips II. Links de gevel van het huis Drie Koningen, later heropgebouwd in de Lange Gasthuisstraat.
G. De Lattin, Herinneringen aan het toneel in open lucht. Oud Antwerpen (tentoonstelling 1894), Antwerpen, 1903.