Avontuur

Het is een zomeravontuur: een gewonde buizerd opmerken tijdens het grasmaaien, buren verwittigen, een opvangcentrum contacteren. ’s Avonds in het bosje de ogen van drie reeën zien glinsteren en een vos ruiken. De buizerd vangen, in een sloot, met een schepnet, en naar het opvangcentrum brengen. “Nu heb ik eens in de ogen van een buizerd gekeken – het was mooi.” Vleugel uit de koot, intussen herstellend.
En al die tijd zat ik in het archief.

Tent via Field Candy

Vogel Opvangcentrum Brasschaat

Tondal

Simon Marmion?, Tondals visioen, Boekverluchting voor Margareta van York, Getty Museum, Los Angeles

“De quade gheesten hadden alte scaerpe yserine vorken, die altoos gloyende waren …” Het is wel vermakelijk, op een warme dag een reisgids van de hel te lezen. Spannende beschrijvingen van de hel waren de middeleeuwse methode om mensen een geweten te schoppen. De schrijvers van toen verwezen naar het hiernamaals, onze hedendaagse  journalisten hoeven hun fantasie niet in te schakelen en kunnen steevast plaatsen en situaties op aarde vermelden ter afschrikking. De middeleeuwse auteurs toonden gretig pausen, bisschoppen en andere geestelijken in het hellevuur; blijkbaar geloofden ze dat voorbeeldfuncties verplichtingen met zich meebrengen. Van Rupert Murdoch hadden die naïeve zielen nog heel wat kunnen leren.

Tondalus’ visioen. Naar het Gentsche handschrift, met inleiding, aantekeningen en bibliographie door A.T.W. Bellemans, Antwerpen, 1945.

Apocrief

Jeroen Bosch, Visioen van het Hiernamaals, Palazzo Ducale, Venetië

De apocriefen, zo stel ik al lezend vast, zijn terecht apocriefen. Weg met die sfeer van  achtervolgingswaanzin en complottheorieën, waarin de erkende bijbelboeken fungeren als een door duistere machinaties in stand gehouden rookgordijn en de apocriefen de gruwelijke verborgen waarheid over het christendom zouden bevatten. U kent het wel, Dan Brown leeft ervan. Wel, in vroeger eeuwen leefden er ook fantasten, die ook bestsellers schreven – de auteurs van de apocriefen. Met die verstande dat hun doel niet zozeer commercieel was als wel didactisch. Ze stelden zich vragen en poogden die te beantwoorden: wat betekende dat nu juist, het geloof dat elke ziel beoordeeld zal worden naar goed en kwaad? De schrijver van het Visioen van Paulus leefde vermoedelijk in de derde eeuw in Egypte en zijn onderhoudende, hier en daar zelfs pakkende verslag over Paulus’ tocht naar de hemel en de hel werd de hele middeleeuwen door gretig gelezen en vertaald in vele Europese volkstalen. Zo beïnvloedde het boek de voorstellingen van hemel en hel in de schilderkunst. En mogelijk ook Dante.

Hoe pakt de vroegchristelijke Dan Brown het aan om de lezers te overtuigen van het gewicht van zijn tekst? Als in een Indiana-Jonesfilm, gek genoeg.

“Onder het consulaat van Theodosius Augustus de Jonge en Constantius leefde er een gerespecteerde man die in Tarsus woonde, in het huis dat aan Sint-Paulus had toebehoord. ’s Nachts verscheen hem een engel, die hem een openbaring bracht: hij zei hem dat hij de funderingen van het huis moest doorzoeken en wat hij daar vond, publiek moest maken. De man dacht dat het een hallucinatie was.

Maar de engel keerde terug en de derde keer geselde hij de man en dwong hem naar de funderingen te gaan. Al gravend vond de man een marmeren kist met opschriften op de zijkanten, die de openbaring van Paulus bevatte en de sandalen die hij droeg toen hij het woord van God ging onderwijzen. De man was bang om de kist te openen en bracht haar naar een rechter; deze, vrezend dat het om iets anders ging, verzond de kist ongeopend en verzegeld met lood naar keizer Theodosius. De keizer ontving de kist, opende haar en vond de openbaring van Sint-Paulus; hij zond er een kopie van naar Jeruzalem en hield het origineel bij zich.” (Vertaald door LH)

Hierna komt dan zogenaamd Paulus zelf aan het woord. De schrijver vergaloppeert zich door die perspectiefwijziging en legt zijn apostel nogal wat onlogische beslissingen en onkiese zelfverheerlijking in de mond.

Ecrits apocryphes chrétiens I, uitgegeven onder redactie van F. Bovon en P. Geoltrain, (Bibliothèque de la Pléiade 482), Parijs, 2009, p. 787-788.

Nieuw

Katje

Vijf maanden na de dood van Tabby zwerft er een nieuw katje rond het huis. We proberen kennis te maken en zetten wat eten op het terras; ze schrokt alles uitgehongerd naar binnen. Daarna komt ze tot rust. Ze heeft nog geen naam, zo pril is het.

Ogier

Melchior Lorck, Uitzicht over de daken van Constantinopel (Kopenhagen, Statens Museum for Kunst)

Goede boeken uit de zestiende eeuw, geschreven in onze hoek van Europa? Tja, er is de Lof der Zotheid van Erasmus, Utopia van Thomas More, Over de Standvastigheid van Justus Lipsius. Je hebt de vermoeiende carnavalshumor van Rabelais, de heerlijke vriendschap van Montaigne. Zeker. Maar nu lees ik voor het eerst de Vier Brieven over het gezantschap naar Turkije van Ogier Ghiselijn van Boesbeeck en ik ben verbluft. Boesbeeck werd in 1555 door keizer Ferdinand als gezant naar de sultan in Constantinopel/Istanbul gestuurd en zou uiteindelijk verschillende jaren in het Ottomaanse rijk doorbrengen. Wie houdt van het werk van Orhan Pamuk zal genieten van deze wonderlijke kennismaking met Turkije, beschreven door een bekwame en moedige humanist. Boesbeeck bracht overigens de tulp mee uit Turkije, de sering, de plataan en de paardenkastanje, naast belangrijke aantekeningen over Romeinse momumenten op het Ottomaanse grondgebied. En hij beschrijft meeslepend de intriges aan het hof (hoe sultan Suleyman zijn oudste zoon Mustafa liet vermoorden, hoe zijn zonen Selim en Bayazid elkaar naar het leven stonden, hoe de christelijke slavin Roxelana het schopte tot wettige vrouw van de sultan en daarna de zonen van zijn andere vrouwen uit de weg liet ruimen) en de gewoonten van de mensen van Istanbul. Dit boek leert me heel wat over Europese geschiedenis en een en ander over Europese identiteit.

“Vrijheid zonder bezit is niet altijd een betrouwbaar raadgeefster. Niet ieders karakter is opgewassen tegen vrijheid in armoede en niet ieder van ons is zo geboren, dat hij zichzelf weet te leiden en een juist gebruik weet te maken van zijn vrijheid.”

Laten we toch maar vasthouden aan die fundamentele fictie van de vrijheid. De oplossingen die daaruit voortkomen, zijn beter dan de slordige oplossing die de slavernij biedt.

Ogier Ghiselin van Boesbeeck, Vier brieven over het gezantschap naar Turkije, uit het Latijn vertaald door M. Goldsteen en ingeleid door Z. von Martels, Hilversum, Verloren, 1994.

Over de tekening: Melchior Lorck reisde mee in het gezelschap van Boesbeeck.

Weer en wind

Weer en wind

Mooi weer om naar het archief te trekken, en daar te grasduinen in de briefwisseling van een uitmuntende kunstverzamelaar, ja, de stijgende spanning van de jacht mee te beleven. Is dit een echte oude Bruegel? Is hij door de Zweden in 1648 meegeroofd uit Praag? Waar is de inventaris van Rudolf II? En wie was Christina Metsys? Waarschijnlijk erg raar, om in die omgeving vast te stellen: “Kijk eens aan, ik ben gelukkig.”

Porqué te vas?

Geen filmfragment herinnert me zo aan mijn eigen kindertijd als het bovenstaande, uit Cria Cuervos van Carlos Saura. Sous-pull, Schots rokje, pick-up met single. Kindactrice Ana Torrent groeide op tot een jolie laide, wat ik een mooi vrouwentraject vind. Het fragment stemt me melancholiek, de film opnieuw bekijken zou tot een roman kunnen leiden, dus laat ik het voorlopig maar zo.

Over de geschiedenis van kinderkleding door de eeuwen heen: Les petites mains.

Honderddertien

Van Schelle en Quersin, Warschau, 1934

Op 6 juli 1899 werd Martial Van Schelle geboren in Merksplas, misschien in de kamer waar ik vanochtend ontwaakte. Tijdens het interbellum bouwde hij een indrukwekkende loopbaan uit als topzwemmer, maar ook als zakenman. Dit is een van mijn lievelingsfoto’s: als secondant van Philippe Quersin (zelf weer een leerling van Ernest Demuyter) nam hij deel aan de Gordon-Bennetwedstrijd voor ballonvaarders, die in september 1934 vertrok in Warschau. Quersin draagt het monocle, Van Schelle drukt de hand van iemand die geluk wenst.

De sportheld en flierefluiter is slechts vierenveertig geworden: hij werd vermoord in Breendonk in maart 1943. De aalmoezenier die hem en zijn lotgenoten bijstond getuigde na de oorlog dat zijn laatste woorden gericht waren tot het executiepeloton: ‘Tirez encore, parce que je ne suis pas atteint.’ De zenuwachtige en dronken soldaten hadden met hun eerste schot slechts zijn arm verbrijzeld. Als je toch moet gefusilleerd worden, dan beter door een broodnuchtere scherpschutter dan door een zatte broddelaar.

Vandaag denk ik liever aan alles wat voordien was bereikt.

Verjaardag

Minderhout, 1948?

Vandaag wens ik een gelukkige verjaardag aan het linkse meisje. Een verjaardag met bloeiende daglelies en klaprozen, de traditionele frikadellen met krieken, aardbeientaart met slagroom en vertrouwd en dierbaar gezelschap.

Antiek modern

Quintus Ennius (Museo della Civiltà romana, Rome)

De oude Romeinse dichter Ennius heb ik leren kennen dankzij Nicolaas Rockox. De burgemeester en zijn vrienden vormden een club van literaire fijnproevers, waar men Ennius citeerde alsof het niets was. Zulke burgemeesters maken ze niet meer.Tiens, dacht ik, een naam die we nooit in de Latijnse les zijn tegengekomen. Zijn werk is maar in stukken en brokken bewaard, niet de schuld van de middeleeuwse monniken in hun scriptoria maar van de oudheid zelf. Vincent Hunink heeft een Nederlandse vertaling gemaakt, in een toegankelijke uitgave. Ik lees en geniet. Hier en daar een handvol verzen. Een glimp, een schittering. Ennius kwam uit Zuid-Italië en groeide drietalig op: zijn moedertaal was Oscisch, daarbij voegden zich Grieks en het Latijn van Rome. Hij moet een talengenie zijn geweest, want hij, de buitenstaander, maakte Latijn tot een bloeiende cultuurtaal, gevat in de statige Griekse hexameter. Meer dan de klassieke auteurs die we op school lazen beleefde hij plezier aan zijn talenknobbel: ik zie woordspel, alliteratie, een soort zonnige uitbundigheid. Die rare archaïsche vormen ogen in zijn verzen op de een of andere manier vertrouwd, ‘romaans’, als een meer instinctieve vorm van Latijn. ‘transnavit cita per teneras caliginis auras’ – ‘doorzwom gezwind de dunne vlagen van het donker’ – kijk, dat vind ik een stralende regel. Je ziet de zwarte wolkenflarden voor je. ‘hastati spargunt hastas; fit ferreus imber’ – ‘gespeerden strooien speren; ijzer regent neer’. Ergens heeft Ennius zichzelf ‘het oude renpaard’ genoemd. Hij was een volbloed, zoveel is zeker. En hij wist paarden prachtig te beschrijven, alweer in vurige glimpen. Fragmenten van het hoogste literaire niveau, vaak maar een zinnetje lang: dat noem ik nog eens ideale vakantieliteratuur.

Quintus Ennius, Annalen, bezorgd en vertaald door Vincent Hunink, (Bibliotheca Latina Archaica, 2), Uitgeverij Voltaire, ’s Hertogenbosch, 2006.