Een dag in de Noorderkempen. Visuele buit: twee reusachtige hazen, een kievit, een reiger, twee Vlaamse gaaien, struiken vol vinken. De buizerd nergens te bespeuren. Kauwen als steeds rumoerend op het dak.
Hier ergens bevindt zich de fictieve boomhut, waar ik graag verblijf. Een fragment uit mijn column voor het nieuwe nummer van Rekto:verso.
Het werk vlotte niet, de muren schoven nader. Ik besloot mijn nederlaag voor vandaag te erkennen, mijn computer af te sluiten en naar Astrid te rijden. Het was niet druk op de weg en ik beleefde zoals altijd een bijzonder genoegen aan het moment waarop het Brabantse landschap echt verandert, van mollige heuvelachtigheid naar minimalistische vlakte, van rijke akkers naar dennen in geblokte formaties. In de zomer zag ik vaak zelfs het uitspansel veranderen: ik vertrok onder schapen, ik kwam aan onder stapelwolken. Nu was de lucht eentonig grijs.
Vele Europeanen hadden prachtige prozabladzijden gewijd aan Afrikaanse en Euraziatische woestijnen, geen enkel Euraziatische of Afrikaanse auteur had bij mijn weten ooit zijn liefde verklaard aan de subtiele bekoring van het Kempense landschap. Een van hen had ooit wel zijn liefde voor sneeuw en Groenland en de noordpool geboekstaafd; het boekje was een succes tijdens mijn studententijd, ik herinnerde me nog de welluidende naam van de schrijver: Tété-Michel Kpomassie. Uit Togo. Wel, vandaag zou hij zich hier ook thuis voelen, bedacht ik terwijl ik de auto langs het pad parkeerde, op de besneeuwde berm. Vreemd, die nooit eerder gevoelde behoefte aan de spontane waardering voor mijn liefste landschap, van iemand die ver weg geboren was. Wat een dialoog zou daaruit kunnen voortvloeien. De sneeuw in het bos was ongerept, slechts betreden door vogels, konijnen, hazen, vossen en reeën. En zelfs in een weinig dramatische omgeving als de Kempen kan sneeuw verraderlijk zijn, besefte ik toen ik wegzakte en mijn enkel omzwikte in een verborgen greppel. Maar het lichaam heeft vele veiligheidsprocedures, ik voelde de pijn en bracht mezelf op de een of andere manier bliksemsnel weer in evenwicht, voordat er echt iets knapte in een gewricht. Ik strompelde voort tot bij de boomhut en zag hoe Astrids sporen daar ook aankwamen, vanaf de andere kant van het bos. Het begon te schemeren, het licht van enkele stormlampen straalde uit de boomhut. Aan de dakranden glinsterden ijspegels. Ik floot ‘Blue Spanish Eyes’. Ze liet de touwladder afrollen.
De rest kunt u hier lezen.