Joyce Royce

joyceVorige zaterdag had ik het genoegen herinneringen op te halen met antiquaar Hugo Boelaert. We spraken over de sixties in Vlaanderen – “zeg maar early seventies” -, en over de manieren waarop je als vroege hippie gekleineerd werd. Over de Dalai Lama, over een plein in Korea, over Kyoto, het verhaal van Genji en Wannes Van de Velde. Joyce Royce in de Lange Leemstraat in Antwerpen, in dat wonderlijke art-décogebouw; alweer een boekhandel die ik moet missen. Omdat goede dingen niet genoeg geprezen kunnen worden, vestig ik hier graag de aandacht op zijn blog, vol muzikaal, literair en topografisch erfgoed.

Ma petite flamande

wannes2bjpg
“Ma petite flamande de Heyst-aan-Zee”, jarenlang heb ik mijn vader die zin uit een chanson horen citeren. Was het een regel van Brel of Bialek? Ik stond er nooit bij stil. Nu leert enig gegraaf in familiearchief en op het internet me plotseling dat het hier een tweetalig lied betreft van Bob Delmare, die eind 1967 in Wortel optrad, niet lang voordat Wannes Van de Velde daar zijn blijde intrede zou houden.
Delmare

Hij lijkt sprekend op een vroegere studiegenoot van me, Bob Delmare. En zijn liedje is hier te beluisteren.

Liedboek

Van%20de%20velde%20groot%20liedboek%20cover
Kun je een prijs uitreiken voor de mooiste boekvoorstelling van het jaar? Dan wint het Groot Liedboek van Wannes Van de Velde. De vrienden van zangers zijn nu eenmaal enthousiaster dan de vrienden van schrijvers.

Bladerend door het Liedboek vind ik het wondermooie Café Bruegel:

Meester Bruegel, kom maar binnen
in de lichten van de kroeg
laat de blinden maar verzuipen,
zet uw eigen bij de ploeg.

Time worships language, dichtte Auden, tijd eert taal, en die regel vond ik steeds van metafysisch gewicht (hij is bijzonder goed geanalyseerd door Josef Brodsky in Less than One). Maar hier lees ik: ‘zijn penselen boorden gaten in de tijd’. En dat deden Bruegels penselen ook werkelijk. Time worships art then? Weer iets om over na te denken.
En ik ben blij dat een vriendelijke man uit Antwerpen me vorig jaar terloops kwam vertellen dat de prenten van Café Bruegel nu in de Sint-Andriesparochie hangen.

Wannes in Wortel

Wannes1

In Almanak evoceerde ik een optreden van Wannes Van de Velde in De Diept in Wortel. Onlangs reikte mijn moeder me een envelopje aan met archiefmateriaal uit die periode. Het leert me meteen dat Wannes bij de jaarwisseling 1967/1968 meermaals is langsgekomen in het noorden.

(ontwerp: Raph Huet)
(ontwerp: Raph Huet)

wannes2bjpg

Er zit zelfs een manuscriptje bij.

Wannes3

Maandag wordt Wannes’ definitieve liedboek voorgesteld in de Roma in Antwerpen. Het belooft een mooie avond te worden, met een onmisbare publicatie voor iedereen die hield van zijn gedachten, woorden en muziek.

Rubensfeest

Rubens op de Groenplaats (foto Edmond Fierlants, 1865: Consciencebibliotheek)
Rubens op de Groenplaats (foto Edmond Fierlants, 1865: Consciencebibliotheek)

Wannes Van de Velde schreef een prachtig lied over het standbeeld van Pieter Paul Rubens op de Groenplaats. In 1840, toen men besloten had om het standbeeld op te richten, ontstond er een conflict tussen het stadsbestuur en de Belgische regering over de plaats waar dat moest gebeuren. Bovendien liep de bronzen versie vertraging op en moest men zich tijdens de Rubensfeesten van augustus 1840 tevreden stellen met een gipsen replica, bronskleurig beschilderd, op het Burchtplein, aan de Schelde, buiten de stadsmuren. Uiteindelijk zou het tot 1843 duren vooraleer de 7000 kilo zware Rubens van massief brons zijn bestemming vond op de Groenplaats. Deze verwikkelingen gaven aanleiding tot heel wat satirische liederen. Zo is er De klacht van P. P. Rubens over het plaatsen van zijn beeld buiten de wallen van Antwerpen:

Hier stond voorheen het beeld eens reus
de plaag, de schrik van allen,
Daar hij noch heiden, Turk of Geus
was, stond hij uit haar wallen
Maar mij, een minnaar van ’t penseel
en Roomsch gelijk een Pater,
Waarom valt mij dees plaats ten deel
hier buiten stad aan ’t water?
Signoor ge zijt me zeker moe
en wenscht dat ik vertrekke
Wellicht voor u een reisje doe
om eilanden te ontdekken…
Daar sta ik nu met ’t hoofd ontbloot
in storm en wintervlagen,
de hand vooruit alsof ik brood
of aalmoes wilde vragen …

De blootshoofdse Rubens bleef de Antwerpenaren dwarszitten, want bij de inhuldiging van het bronzen beeld circuleerde reeds het Beklag over het zoogezegd beeld van Rubens:

Rubens van zijnen hoed beroofd
en gesierd met eenen degen!

Ik ken dien man niet, zegt van Dyck…

Wien verbeeldt die Spaansche held
dien men daar nu heeft verheven,
vraagt Jordaens…

Schande! ’t Edele palet
onder zijnen voet gestooten
en zijn hoed er bij gezet
om de kunst geheel te ontblooten. [….]

Gresham staat met bedekt hoofd
in ’t vermaard en konstrijk Londen
Rubens van zijnen hoed beroofd
heeft men den Signoors gezonden.

(Geciteerd in Floris Prims’ Antwerpiensia, 1927).

Kleinkunstpocket

freys

“Al die dingen waar troebadoers nu al zo lang liedjes over zingen. Elke herfst opnieuw. Want ja, dan begint altijd opnieuw het kleinkunstseizoen. En meteen ook voor mij het kelder-, schuur- en teaterleventje, zoals het vijf jaar geleden begon.” Met die woorden leidde de samenstelster in 1972 dit naslagwerkje in. Het bevat korte biografieën van de bekendste Vlaamse en Nederlandse kleinkunstenaars die deelnamen aan de Nekka-nacht (onder wie Kor Van der Goten, Tim Visterin, Leen Persijn, Wim de Craene, Della Bosiers, Wannes Van de Velde, en zelfs Henk Elsink), foto’s van wapperende lokken, tal van liedjesteksten, en wonderlijke extra informatie: zo verneem ik van haast elke artiest de verjaardag en het adres.

Een tijdmachine.

(Gevonden in een Antwerps antiquariaat.)

De oorlog en de gekte

Actrice Guusje Van Tilborgh en Dulle Griet

Schrijver Erik Vlaminck vertelde me een verhaal en ik vroeg zijn toestemming om nota’s te nemen; het was namelijk een verhaal over een dame die me na aan het hart ligt, Dulle Griet. Actrice Guusje Van Tilborgh had Erik verzocht een monoloog over Dulle Griet te schrijven, zij wilde dit personage sinds haar studentenjaren graag vertolken. Erik hield de boot af en de zaak bleef hangen, tot hij geruime tijd later in Café Gounod Guusje en Wannes Van de Velde ontmoette, enkele weken voor diens dood. Dulle Griet kwam opnieuw ter sprake. Wannes Van de Velde zei: “Als ik tijd van leven had, zou ik die monoloog schrijven. Dulle Griet, dat is de oorlog, en de gekte, van alle tijden.” Hij vertelde ruim een uur over Bruegel en Dulle Griet. Geïnspireerd door zijn verhaal en zijn interpretatie schreef Erik Vlaminck de monoloog. Guusje Van Tilborgh heeft deze ter gelegenheid van de recente tentoonstelling Bruegel Ongezien! in het Museum Mayer Van den Bergh opnieuw opgevoerd.

Wannes Van de Veldes liederen van oorlog en vrede zijn deze week nog in verschillende zalen te beluisteren, onder meer in De Roma in Borgerhout.

Zomeravond

Godshuis Van der Biest, Falconrui 33, Antwerpen

Ziehier de tuin van het Godshuis Van der Biest, op het literaire salon gewijd aan Max Elskamp. Alles staat klaar voor de prachtige Brelvertolking van Filip Jordens. Daarna was het tijd voor Elskamps gedichten, meeslepend gelezen en vertaald door Geert van Istendael, en Elskamps wandeling, bedacht door uw dienares. En voor chocoladetaart en rode wijn (er was ook Seefbier).

Niet alle mooie verhalen komen van schrijvers, dat weet u even goed als ik. Een vriendelijke bezoeker, wiens naam ik tot mijn spijt vergat te vragen, vertelde me over de reproducties naar schilderijen van Pieter Bruegel, die Wannes Van de Velde inspireerden tot het ontroerende lied Café Bruegel (ik ken geen vriendelijker woorden dan dat: “Zet uw eigen bij de ploeg”). Na de sluiting van het café zijn ze verkocht op de Vrijdagmarkt. De pastoor van de Sint-Andrieskerk  – een collega-kunsthistoricus, als ik me niet vergis – kocht ze, en ze sieren nu de parochiezaal van Sint-Andries. Goed om te weten.

Niet vergeten: volgende vrijdag en zaterdag zijn er literaire salons over Hugues C. Pernath en Paul de Vree.

Wij, Heren van Zichem

Een hoofd is een delicaat iets. Men is zich zelden bewust van de binnenkant, tot de keel begint te prikken. Vervolgens zoemen de oren. En de ogen. Uit alle gelaatsopeningen, vooral de neus, schijnt vocht te stromen. Men wordt plotseling de locatie van de tandwortels gewaar, ze reiken zo ver! De tong draagt een afschuwelijk vlies van keelpastillesmaak. De apotheker waarschuwt voor het slaapverwekkende effect van de codeïne in de hoestsiroop, gelukkig kan het pepmiddel in de anti-sinusitistabletten dat compenseren. En dan gebeurt het. Te midden van lichamelijk ongemak – zoete rust. Geen schuld, geen druk, geen beslissing, geen folterende besluiteloosheid: ziek worden overkomt je. Je kunt er niets aan doen. Je geeft je over. Suffen op de sofa, met een kledingstuk dat al anderhalf jaar op een kleine herstelling wacht. Geen wonder dat niet-dodelijke ziekten zo populair zijn, ze ontslaan een mens van verantwoordelijkheid.
Bij deze stemming paste wonderwel een toevallig ontdekte episode van Wij, Heren van Zichem. Net zoals de studentenrevolte van mei ‘68 dateert deze televisieserie van vóór mijn bewustzijn. Toch moet ik er lang geleden al een heruitzending van hebben gezien. En nu wordt deze klassieke reeks opnieuw gerecycleerd. Pastoor Munte, de Wittekop, Boer Coene, Moeder Cent, u weet wel. Diep in het collectieve geheugen. Wat bleek? Het viel mee. Zeker, het acteertempo was gezapig; maar ik kon die rust waarderen. Er werd goed geacteerd. De smid. Robert Marcel, een buurjongen van mijn grootvader in Wortel-Kolonie. En Luc Philips. En Fons Exelmans. Ik bestudeerde de interieurs. De Mechelse meubelen in de beste kamer van de pastoor. Heel vertrouwd. Vervolgens de woonkamer van de herenboer. Behangpapier, een statussymbool. Eiken deuren. Een staande klok. Een mooi rek met drie geweren. Wat prenten, een schilderij met een landschap en een met een paard. Rustieke weelde in de Donkelhoeve. Tenslotte betraden we het Wazinghuis, waar de gedoemde baron Alex van Berckelaer woonde. Hier was de voertaal Frans, het interieur vol achttiende-eeuwse details. De melancholieke baron, die in een soort droomwereld leek te leven en iedere greep op zijn lot verloren had, verwees wel naar zijn Brabantse wapenspreuk, Hoop is mijn schild. We zagen hem een weidse trap opgaan, hét kenmerkende element van de architectuur van het Ancien Régime. Een element waarnaar ik soms heimwee heb. Trappen met treden waarop je voluit je voet kunt plaatsen. Zwierige, wentelende trappen. Ik weet niet waarom men ook in de beste hedendaagse gebouwen altijd weer op trappen lijkt te besparen, ze herleidt tot kale betonnen ladders met een scherp metalen leuninkje, waaraan men zijn hand zou kunnen snijden, als de geest al niet subtiel gepijnigd wordt door treden op ongelijke hoogtes.
Vijftien minuten Heren van Zichem, en ik had een dwarsdoorsnede van de maatschappij gezien. Het is u misschien ook al opgevallen, dat er in de hedendaagse Vlaamse media en kunst zelden plaats is voor zo’n dwarsdoorsnede? Verkavelingen en de goot, meer wordt er doorgaans niet getoond. En nee, Balthasar Boma is niet de hedendaagse tegenhanger van Alex van Berckelaer.
De generiek bood ook verrassingen. Mooie, onmiddellijk herkenbare muziek van Wannes Van de Velde. En de naam van dichter Hubert Van Herreweghen als producent.
Tja, waarom eens niet opnieuw Ernest Claes uit de boekenkast nemen, en lezen over Wannes Raps, over Vitalis Van Gille? Eens kijken of en hoe het standhoudt.