
Wat maakt schrijvers gelukkig? Op een regenachtige dag aan een nieuw verhaal beginnen.
Jillian Tamaki’s ontwerpen zouden me nog doen betreuren dat ik altijd met stroeve vingers heb zitten knoeien tijdens de handwerklessen in de lagere school. Neem een kijkje op haar sketchblog!
Het boek met patronen is te koop bij Amazon. (Cfr. Miss Cavendish)
Leonardo was zeer grootmoedig en altijd uiterst vrijgevig. Men vertelt hoe hij eens naar de bank ging voor het salaris dat hij maandelijks van Piero Soderini placht te ontvangen en hoe de kassier hem een paar zakjes met duiten wilde overhandigen, die hij echter niet wenste aan te nemen, waarbij hij tegen de kassier zei: ‘Ik ben geen duitenschilder’.
G. Vasari, Het leven van Leonardo da Vinci, in De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten, gekozen en ingeleid door H. Van Veen, vertaald door A. Kee, Amsterdam, 1998, p. 192.
De Vlaamse Auteursvereniging voert een langlopend onderzoek naar het inkomen van Vlaamse auteurs, striptekenaars, vertalers en illustratoren. Deze week stelde zij een eerste reeks resultaten voor aan de pers. Honderddertien literaire auteurs gunden de onderzoekster een diepe blik in hun portemonnee. Een verrassend hoog aantal deelnemers, zeker wanneer men in overweging neemt dat het inkomen een onwankelbaar taboe is in onze samenleving.
In een statistisch onderzoek worden de extremen afgevlakt, om het globale beeld niet te vertekenen. Enkele zaken vallen op. Literaire auteurs behoren tot het hoger opgeleide deel van de bevolking, maar verdienen doorgaans niet evenveel als hun opleidingsgenoten. Daarbij komt nog dat opbrengsten uit literair werk slechts bij 15 percent van de ondervraagden de helft (of meer) kunnen bijdragen aan het maandelijkse gezinsinkomen. Schrijven als liefdewerk? Vaak wel. Ach, hoor ik mopperen, je kiest er zelf voor, mens, zit dan niet te zaniken. Precisering: een schrijver kiest voor het schrijven – in België moet je dan de keuze tussen verschillende bedenkelijke sociale statuten, gesneden op maat van anderen, erbij nemen; de slordige uitbetaling van een miezerig leenrecht door de bibliotheken (het leenrecht ligt hoger in de ons omringende landen en wordt er veel efficiënter geïnd); het jeunisme in de media, waardoor almaar verjongende redacties ieder perspectief op oeuvres en loopbanen van oudere schrijvers ontberen; het feit dat sommige televisie- en radiojournalisten geloven dat ze je een vorstelijke gunst bewijzen wanneer ze jou gratis voor hen laten opdraven en werken.
Ondanks deze omstandigheden worden literaire auteurs professioneler, zo blijkt. Voorbij is de tijd dat nagenoeg iedere Vlaamse schrijver ambtenaar was of inspecteur van het onderwijs. Heel wat schrijvers wagen het om van hun pen te leven. Een op vijf slaagt daar ook in. Dat is al bij al verheugend. Vergelijk het met Rubens. Denkt u dat die op een dag als een grote meester uit de lucht is komen vallen, om nu al eeuwen geld in het laatje te brengen voor Antwerpen? Nee, hij groeide op in een cultuur waar schilderkunst in aanzien stond en professioneel beoefend werd door vele collega’s, wier namen nu misschien alleen nog bij specialisten bekend zijn. Zij vormden de humus.
Mijn diepste overtuiging, ik kan het ook niet helpen. Schrijvers houden de taal levend. Of wilt u enkel ambtenarees, journalees en propaganda van spin doctors onder ogen krijgen? En wie de taal levend houdt, houdt de geesten wakker.
Na hun politieke loopbaan verzamelen sommige politici aantrekkelijk vergoede bestuursmandaten. Het systeem is zo oud als de straat. Een zestiende-eeuwse carrièregeestelijke, Maximilien Morillon, kreeg van zijn collega’s de bijnaam duplex a, b, c ofwel Tweemaal-het-Alfabet. Daarmee bedoelden ze dat hij tweemaal zoveel prebenden vergaard had als er letters zijn in het alfabet.
Op zoek naar informatie over de Belgische economische situatie in de jaren 1930 stuitte ik op een interessante thesis over het conflict tussen Paul Van Zeeland en Gustaaf Sap.
“In 1956 maakte Van Zeeland zijn afscheid aan de Belgische politiek bekend. Als reden gaf hij op dat zijn vele werk hem verplichtte een keuze te maken. Hij meende nuttiger te zijn op het internationale vlak. De echte drijfveer achter zijn ontslag was evenwel zijn wens om een goedbetaalde en invloedrijke positie te bekleden in de zakenwereld, teneinde de toekomst voor zijn kinderen en kleinkinderen veilig te stellen.” Afstammelingen als alibi voor hebzucht?
Hendrik De Man typeerde Van Zeeland eveneens raak: “Hij verlangde veel minder het bestaande regime te veranderen dan in dit regime het toppunt van glorie te bereiken. In zijn ingewortelde conformisme en, laat het ons maar uitspreken, in zijn aangeboren snobisme, moet de diepe oorzaak gezocht worden van zijn politieke zwakheid. […] Deze bank-alchemist, die de broosheid van alle financieele macht doorzag, aanbad het gouden kalf en schepte in het geld winnen het dubbel plezier van een voldaan verwervingsinstinct en een geslaagde intellectueele operatie. Het befaamde simili-renaissance kasteel dat hij te Boschvoorde bewoonde, in een decor van ‘antiquiteiten’ voor haastige klanten, liet zijn banale opvatting van sociaal en wereldsch succes onbarmhartig uitkomen.”
Met enige verbazing las ik in de krant hoe een hedendaagse verzamelaar van mandaten argeloos beweerde dat de loonkost in België te allen prijze bedwongen moet worden.
“De Italiaan bezit een aangeboren, haast genetisch bepaald gevoel voor vormelijke schoonheid. Dat gaat terug tot de renaissance en uit zich in mode, in architectuur of in design.” Aldus een Italiëkenner vandaag in De Standaard. Gelooft u deze uitspraak? Vergelijk bijvoorbeeld hiermee: “De Vlaming bezit een aangeboren, haast genetisch bepaald gevoel voor vormelijke schoonheid. Dat gaat terug tot de Vlaamse Primitieven en Rubens en uit zich in mode, in architectuur of design.”
Italië viert vandaag zijn honderdvijftigste verjaardag als eengemaakte natie. De ultieme woorden over Garibaldi’s revolutie van 1861 zijn geschreven door Giuseppe Tomasi di Lampedusa, in zijn roman De Tijgerkat, dat ik in eenvoudiger jaren als het beste boek aller tijden beschouwde. Een jonge Siciliaanse edelman sluit zich tegen de wil van zijn voogd aan bij Garibaldi. “Als wij willen, dat alles blijft zoals het is, dan moet alles veranderen.” Later hoort de voogd, de onvolprezen Don Fabrizio, tijdens een bal in Palermo een toekomstvoorspelling: “Bent u nog niet op het continent geweest, Prins, sedert de stichting van het Koninkrijk? Dan bent u gelukkig. Het is geen mooi schouwspel. Nooit zijn wij zo verdeeld geweest als nu, nu wij verenigd zijn. Turijn wil hoofdstad blijven, Milaan vindt onze administratie minder goed dan de Oostenrijkse, Florence is bang, dat haar kunstschatten weggehaald zullen worden, Napels treurt over de industrieën, die zij verliest, en hier, op Sicilië, is een groot, irrationeel kwaad in wording …”
Alleszins een mooie gelegenheid om de verfilming van het boek nog eens te bewonderen. Regisseur Luchino Visconti koos Burt Lancaster voor de rol van de gedesillusioneerde Don Fabrizio en maakte van deze Amerikaanse cowboyvertolker voorgoed een onvergetelijke aristocraat.
Giuseppe Tomasi di Lampedusa, De Tijgerkat. Siciliaanse roman, vertaald door J.C. Romein-Hütschler, zesde druk, Arnhem, 1961.
Een bleek zonnetje, het eerste werk op de akkers en in de wijngaarden. De gebroeders van Limburg keken omstreeks 1413 goed om zich heen voor hun weergave van de maand maart. De ploegende boer in realistische lompen werpt zelfs een realistische schaduw. En wat een compositorische vondst, om die geploegde akker spits te laten toelopen en zo het oog de diepte in te trekken. Het bouwwerk op de achtergrond was een favoriete verblijfplaats van hun opdrachtgever, de hertog van Berry: het kasteel van Lusignan in Poitou. Het bestaat nog steeds.
Boven de toren zweeft, iets minder realistisch, een gevleugelde draak. Dat is de beroemde fee Mélusine, die waakt over het kasteel waar ze leefde met haar man, Raymondin de Lusignan. Mélusine en Raymondin hadden elkaar ontmoet bij een betoverde bron in het woud. Hij vroeg haar ten huwelijk; zij stemde toe, op voorwaarde dat hij nooit zou proberen haar op zaterdagen te zien –dan veranderde ze door een oude vloek van gedaante. Het ging lange tijd goed, maar op een noodlottige zaterdag bespiedde Raymondin zijn vrouw in het bad en stelde ontzet vast dat ze een slangenstaart had, waarmee ze het water lustig tot tegen de zoldering deed opspatten. Toen uitkwam dat hij zijn belofte had verbroken, verdween Mélusine uit zijn leven. Uiteraard bleven leden van het geslacht Lusignan erg trots op deze gevaarlijke stammoeder met magische krachten, misschien wel de vruchtbaarheidsgodin Lucina zelf.
Les très riches heures du Duc de Berry, Musée Condé, Chantilly
Het is zeker een wonderlijk aspect van onze tijd, dat ik Perzische gastvrijheid voor het eerst, doodgewoon, in Deurne ervoer. Ik werd verwend met kip, dadels en wijn. We praatten over Cyrus, Darius, Iskander en de tuinman van Ispahan; over Zarathoestra en Freddy Mercury; ik leerde de namen van de grote Perzische dichters Ferdowsi en Hafiz, en hoe men met het nieuwjaar in de lente over vuur springt, ook op Linkeroever. Spreken Belgen in verre landen met zulke liefde over Hadewych, Vondel of Gezelle? Plotseling kwam een herinnering uit mijn schoolmeisjestijd naar boven – Omar Khayyam. Ja, ook een Perzisch dichter. In het Nederlands vertaald? Meermaals. Terug thuis liep ik naar de boekenkast, mijn hand vond meteen het gevraagde.
Hoelang, hoelang om dit of dat beducht
bij raadselen en redenen gezucht!
Voorwaar, een rijpe wijntros lijkt mij beter
dan van veel denken de verdorde vrucht.
(Omar Khayyam, Rubaiyat, vertaald – naar het Engels van E. FitzGerald – door J. Weiland, Amsterdam, 1960)