
Het is zeker een wonderlijk aspect van onze tijd, dat ik Perzische gastvrijheid voor het eerst, doodgewoon, in Deurne ervoer. Ik werd verwend met kip, dadels en wijn. We praatten over Cyrus, Darius, Iskander en de tuinman van Ispahan; over Zarathoestra en Freddy Mercury; ik leerde de namen van de grote Perzische dichters Ferdowsi en Hafiz, en hoe men met het nieuwjaar in de lente over vuur springt, ook op Linkeroever. Spreken Belgen in verre landen met zulke liefde over Hadewych, Vondel of Gezelle? Plotseling kwam een herinnering uit mijn schoolmeisjestijd naar boven – Omar Khayyam. Ja, ook een Perzisch dichter. In het Nederlands vertaald? Meermaals. Terug thuis liep ik naar de boekenkast, mijn hand vond meteen het gevraagde.
Hoelang, hoelang om dit of dat beducht
bij raadselen en redenen gezucht!
Voorwaar, een rijpe wijntros lijkt mij beter
dan van veel denken de verdorde vrucht.
(Omar Khayyam, Rubaiyat, vertaald – naar het Engels van E. FitzGerald – door J. Weiland, Amsterdam, 1960)