Idealisme

Ellen Key, 1849-1926
Ellen Key, 1849-1926

“De tijd zal komen, waarin het kind als heilig beschouwd zal worden, zelfs als de ouders met een profaan gevoel het mysterie van het leven zijn genaderd; de tijd, waarin ieder moederschap als heilig zal worden beschouwd, als het door een diep gevoel van liefde werd gewekt en diep plichtsgevoel te voorschijn heeft geroepen.
Dan zal men het kind, dat zijn leven van gezonde, liefhebbende ouders heeft ontvangen en in wijsheid en liefde wordt grootgebracht, een echt kind noemen, ook als zijn ouders zich in volle vrijheid hebben verenigd.
Dan zal men het kind, dat in een huwelijk zonder liefde wordt geboren, of door de schuld der ouders met lichamelijke of geestelijke ziekte is belast, een onecht kind noemen, al waren zijn ouders door den paus in de Pieterkerk getrouwd! Niet op de ongehuwde, teedere moeder van een stralend gezond kind zal de schaduw der minachting vallen, maar op de wettige of onwettige moeder van een door de misdaden van zijn voorvaderen ontaard wezen.”

Ellen Key, De eeuw van het kind, Studiën, vertaald door J.P. Wisselink-Van Rossum, z.d., [oorspronkelijke Zweedse uitgave 1900], Zutphen.

Idealisten. En hun neiging om de ene melodramatische veralgemening door de andere te vervangen. (En al doende  bij eugenetica uit te komen.) Ondeugdelijk denken.

Meer over deze dame, Virginie Loveling en Virginia Woolf in mijn lezing zondag voor de cyclus De Groote Oorlog in ons hoofd van Het Zoekend Hert.

De Groote Oorlog in ons hoofd

W. Geets, Virginie Loveling, AMVC Antwerpen
W. Geets, Virginie Loveling, AMVC Antwerpen

Volgende zondag houd ik voor filosofisch genootschap Het Zoekend Hert een lezing over de oorlogservaringen van Virginie Loveling en Virginia Woolf. Gravend in mijn archief vond ik een tekst terug, geïnspireerd door hun beider dagboeken.

Virginia Woolf, 1927
Virginia Woolf, 1927

Virginie: Ik werd geboren in mei 1836 – mijn land, België, bestond nog maar zes jaar, en voor mijn moeder was kinderen baren even natuurlijk als bloesemen en vruchten dragen voor de kerselaars in onze boomgaard. Zo leek het mij toch – wij zagen haar wonderlijk graag en ze oefende een volkomen gezag over ons uit, nooit plukten of vertrapten wij enige bloem of kruid tijdens onze kinderwandelingen omdat zij het ons verboden had. Het liefst las zij de Franse klassieken, waarvan zij vele bladzijden uit het hoofd kende en voordroeg; en zij was een kenner van het leven en de veldslagen van Napoleon.
Virginia: Mijn moeder baarde mij op 25 januari 1882 in Londen, en terwijl ik dit vertel, lijkt mijn liefde voor haar sterker dan ooit tevoren – ooit zijn wij één geweest. Mijn moeder was een beroemde schoonheid. Mijn levenslicht was licht van sneeuw, weerkaatsend in de kraamkamer, vervloeiend in de gloed en de schaduwen van het haardvuur. Konden we bij onze dood maar terugkeren naar de bescherming van een dragend lichaam – ik koos voor het water.

Virginie: Plotseling leefde ik in bezet gebied; schrijven werd verboden. Maar ik schreef, op losse bladen die ik in mijn boekenkast verstopte, tussen de onopengesneden bladen van tijdschriften, in blikken dozen onder de houtstapel in mijn tuin, in mijn handwerkmand. Ik was achtenzeventig toen de grote oorlog begon.
Virginia: Londen krioelde van de Belgische vluchtelingen. Een van hen was een graaf en had tijdens het kerstdiner, na de schotels met varkensvlees en kalkoen, verzocht om een derde vleessoort. “Als ze zoveel eten in ballingschap, wat moeten ze dan wel niet eten wanneer ze thuis zijn?”, vroeg Mevrouw LeGrys zich af. En zij behoorde tot een volmaakte dag, zaterdag 2 januari 1915 – waarin ik schreef en las, en wandelde met mijn hond, en mijn thee nam met room en honing, en een villaatje opmerkte met gordijnen van gele zijde, zo burgerlijk. En al die tijd wist ik dat jonge mannen stierven en waanzinnig werden in de loopgraven. En ik werd ook waanzinnig.
Virginie: Heel mijn leven heeft de regen mij getroost. Die zachte grijze ruising stilde gekwelde zenuwen, een overwerkte geest. In 1917 merkte ik voor het eerst dat de regen agressief geworden was. En in mijn geest riep ze alleen nog spookbeelden op van slijk en oorlogstuigen.
Virginia: In september 1918 ging ik paddestoelen plukken. Liggend in het gras zag ik een rode haas de heuvel oprennen. “Dit is leven op Aarde,” dacht ik.

Virginie: Na de oorlog schreef ik niet veel meer. Ik stierf in 1923. Velen vonden misschien dat ik mezelf overleefd had. Ik was een vrouw uit een andere tijd.
Virginia: Ik was gelukkig in 1923. Ik werkte aan een boek. Ik denk zelfs dat ik het nu met plezier zou herlezen. Een vrouw in Frankrijk trof me – hoe ze daar zat, een jurk van groengrijze zijde verstellend in de zon, haar haar glanzend, een draad doorbijtend met witte tanden, roodgelakte nagels. Als het lot: verstellend, knippend, onaantastbaar. En zulke beelden blijven zweven in de geest, zoveel dingen klitten errond.
Mijn hele leven probeerde ik de taal vrijer te maken, elastischer – een glinsterend net om alles in op te vangen. Maar schrijven is uitputtend. Je voelt te veel. Je wordt andere personen. Toen de oorlog begon, kon ik het aan; mijn man en ik hadden onze voorzorgen genomen, om bij een inval een eind aan ons leven te maken. Toen we hem weerstonden, voelde ik de horror beginnen. Maart 1941. En ik ging naar de rivier – ik raapte stenen.

Virginie Loveling, In oorlogsnood. Dagboek 1914-1918, Gent, 1999.
Virginia Woolf, The Diary. 1915-1941, 5 dln, (Penguin Books), Londen, 1979-1985.

Sidonia

Sidonia in 'De briesende bruid'
Sidonia in ‘De briesende bruid’

De Apekermis. Het Eiland Amoras. De Briesende Bruid. Het was prettig om nog eens een dag in het gezelschap van Sidonia door te brengen. Hieronder een stukje uit mijn nieuwe column voor de reeks Heldinnen in Stripgids.

“Als jonge lezer voelde ik me thuis bij Sidonia. Ze mocht dan niet geïnteresseerd zijn in kleding, ze was wel een gedreven binnenhuisarchitecte. In elk album zag haar huis er anders uit, ze had schijnbaar onbeperkte middelen om kamers opnieuw in te richten. Vaste waarden bleven: bloemen op het dressoir, thee en koekjes op de salontafel, voedzame maaltijden aan de eettafel, mooie lakens en dekens op de bedden. Of het nu hypermodern of klassiek was aangekleed, Sidonia’s huis was altijd huiselijk. Later las ik Virginia Woolf, een schrijfster voor wie het vermogen van vrouwen om een warme omgeving te scheppen een grote betekenis had. Mede dankzij Sidonia begreep ik meteen waarover ze het had.
Tante is een gevoelsmens. Slecht nieuws, stress en oorlogsberichten maken haar soms zo nerveus dat ze een zenuwtoeval krijgt. Nu ik zelf al enkele decennia het nieuws volg en de kranten lees, vat ik steeds beter welke pijn ze op die momenten voelt. Gelukkig kunnen Suske en Wiske haar dan helpen, met een warm voetbad en kalmerende woorden. Want zorg is geen eenrichtingsverkeer in dat nieuw samengestelde gezin.”

De rest kunt u lezen in het volgende nummer van Stripgids.

De boeken van de week

Het werk van een week
Weekwerk, met Porete, Bruno, AMVK en koffie door Woolf

Het linkse boek, een bezoeker in mijn boekenkast, een nagenoeg onbekend auteur, Victor Géhant: La science du Bien et du Mal. Naar mij verteld: aangekocht in een Parijs antiquariaat, gespecialiseerd in alchemie en magie, een boekhandel met de prachtige alchemistische naam La table d’émeraude.

Zoveel boeken, om een essay te maken? Nee, een verhaal.

Nacht en dag

Een sober omslag voor een heftig boek

“Zoals alle mensen met een in traditie gegronde opvoeding, was Katharine in staat om elk moreel probleem binnen ongeveer tien minuten te herleiden tot zijn traditionele vorm en het op te lossen met de traditionele antwoorden. Het boek der wijsheid lag open, misschien niet op haar moeders knie, maar op de knieën van vele ooms en tantes. Ze moest hen alleen maar raadplegen, en ze zouden meteen de juiste bladzijde opslaan en een antwoord voorlezen dat precies paste bij iemand in haar positie. […] Ze was bereid te geloven dat sommige mensen zo gelukkig zijn hun levens te verwerpen, aanvaarden, in te tomen of op te offeren naargelang de eisen van de traditie; ze kon hen daar zelfs om benijden; maar in haar geval veranderden de vragen in spoken zodra ze ernstig probeerde om een antwoord te vinden, hetgeen bewees dat het traditionele antwoord voor haar als individu geen enkel nut had. En toch had het zoveel mensen geholpen, overwoog ze, met een blik op de rijen huizen links en rechts, waar families leefden wier inkomens ergens tussen de duizend en de vijftienhonderd per jaar moesten liggen, en die er drie bediendes op nahielden en hun ramen omlijstten met gordijnen die altijd dik en doorgaans vuil waren en die, dacht ze, vermits je alleen maar een spiegel zag glanzen boven een dressoir met een schaal appels, de kamer erg donker hielden. Maar ze wenddde het hoofd af en stelde vast dat dit geen methode was om de zaak door te denken.

De enige waarheid die ze kon ontdekken was de waarheid van wat ze zelf voelde – een zwakke straal, vergeleken bij de brede lichtbundel die scheen uit de ogen van al degenen die akkoord gingen om samen te zien; maar nu ze de visionaire stemmen verworpen had, restte haar niets anders dan dit als gids te nemen door de duisternis die voor haar lag.”

Zo denkt een vrouw uit 1911 – de stilte voor de Europese storm –  in een roman uit 1919, Virginia Woolfs Night and Day. Voor veel lezers allicht een verrassing, aangezien er ideeën in worden verkend die meestal geassocieerd worden met de bevrijding van Mei ’68. En nu de dwang van traditie, vooral rancuneuze traditie,  weer helemaal in is, kan de twijfelende Katharine Hilbery mogelijk opnieuw inspireren.

Een vrouw uit 1911 mag dan al verbazend modern lijken, we verliezen beter niet uit het oog dat dit jaar volkomen anders was dan ons eigen 2011. Om zoiets aan te tonen heeft een romanschrijver geen bladzijden vol argumenten nodig, een enkele zin volstaat.

“De nis aan de trap, waarin de telefoon stond, was om redenen van discretie afgeschermd met een gordijn van paars fluweel.”

V. Woolf, Night and Day, Londen, 1919.