Canon voor Clio

“Een jaar voor zijn dood kocht mijn vader van een bevriende brocanteur een pitchpine ladekast uit een school. In elke lade lagen historische prenten op groot formaat, de meer luxueuze versie van de prentjes op de tijdsband uit mijn kindertijd. Alle afbeeldingen waren ontworpen door de Antwerpse kunstenaar Edmond Van Offel. … Plotseling stond er een canon in de garage. “

Zo vertel ik in de inleiding tot Dansen met Clio (p. 9). En nu de zon schijnt, kan ik eens een prent op een tuinbankje zetten en fotograferen. Mijn eerste hoofdstuk is gewijd aan de Byzantijnse historica Anna Comnena, uit de elfde eeuw. Een uitzonderlijke vrouw met een goed oog voor mooie ridders uit het Westen. Zien we hier zo ongeveer wat zij ook met plezier aanschouwde in het verre Constantinopel?

Pompidou

Vanavond ben ik uitgenodigd bij Pompidou (Radio Klara) voor een gesprek met Heleen Debruyne over Dansen met Clio. Tussen vijf en zes! Over tijdlijnen in de schoolklas, een Griekse muze (dochter van het Geheugen), Europese vrouwen en mannen, duizend jaar geschiedenis. En over geschiedenis als bron van verwondering en plezier.

Clio

Door de kou wandel ik naar het postkantoortje, om een pak op te halen. Niet wetend, licht hopend. En ja!

Ik wist niet dat ik mijn moeder zo snel zou verliezen. Maar gelukkig heb ik het boek een paar maanden geleden wel aan haar opgedragen. Want mijn liefde voor geschiedenis komt ook van haar.

Laatste

De nachtelijke telefoon.
De angst om te laat te komen.
Haar hand om vast te houden, voorhoofd om te strelen.
Haar rust.
Haar zachte ademhaling. Het zachtste geluid ter wereld.
Het kerstboompje in haar kamer.
Drie dagen, drie nachten samen. Dan, “het uiterste scheiden” (V. Loveling).
Geen moeder meer.

Onderweg

Onderweg naar de beurs van het oude boek, stuitten we op deze charmante etalage in Mechelen. Ik bekeek de verzameling haast met afgunst. Hoe dol was ik als kind op deze karamellen, hoe waren zij een bijzondere traktatie tijdens televisie-avonden. Ik zie de kamers weer voor me, de schemerlampen, ik hoor de stemmen weer om me heen en voel me warm en veilig.

Antiquarenbeurs

Dit weekeinde vindt in Mechelen opnieuw de Antiquarenbeurs plaats. Ik geloof niet dat ik zakgeld over heb, maar ik verheug me in elk geval op de geur van leer, perkament en goed papier bereid uit lompen. Ja, we hoeven onze voorouders niets te leren over upcyclen, vodden zetten zij alchemistisch om in prachtige boeken.

En we zullen daar denken aan antiquariaat Procopius en antiquaar Ben Hoffschulte, nu rustend op het kerkhof van de Abdij van Park.

In afwachting haalde ik twee oude boeken uit de eigen kast. Anna Langfus studeerde even in België, in Verviers, alvorens in de klauwen van de nazi’s te vallen. Ik vond nog niet de moed om haar relaas over die jaren te lezen, maar ik ben blij met haar handtekening (die er bedrieglijk opgewekt uitziet).

Brief aan Gezelle

“Onlangs nog las ik een korte bespiegeling van Maurice Gilliams over uw dichterschap. De schrijver noteerde dat hij tijdens zijn duistere collegejaren snakte naar een leermeester als u geweest moet zijn, vol begrip voor de twijfel en kwellingen van jonge mensen, jonge mannen. “Wat men algemeen het Leven heet, en de volheid des levens, heeft Gezelle onder het schrijven van “Dien avond en die Rooze” spontaner ervaren dan al de vrijende Vlaamse dichters van een halve eeuw te samen.” Ja, Gilliams beschouwde u en, generaties later, Paul van Ostaijen, als de enige dichters van Europese allure in onze letterkunde – voordat hij zelf ten tonele verscheen, wellicht. Van u beiden erkende hij in elk geval de frisheid, de kracht, de originaliteit, die andere dichters moeten ontberen, hoezeer ze ook hun best doen.

Ik weet niet meer hoe het kwam dat ik een paar jaar geleden uw Wolkensnee onder ogen kreeg. Waarschijnlijk bladerde ik verstrooid door een oude uitgave van Rijmsnoer, een beduimeld boekje dat nog aan een heeroom van mijn moeder had toebehoord. En daar stond het dan, dat prachtige, moeiteloze gedicht over de schoonheid en witheid van wolken, zinderend van regel tot regel.

O Wolkensnee, zoo wit als schuim

van zuivel of van zilver, ’t ruim

des hemels schijnt één weefgewaad

van zonnelicht en zijdendraad.

Dit zou ik wel het mooiste kwatrijn uit de Nederlandse letterkunde durven te noemen. En ik denk niet dat het u veel inspanning gekost heeft om dit te schrijven, het oogt zo vloeiend en natuurlijk. Hier ligt voor mij de kracht van literatuur. Honderdvijfentwintig jaar geleden schreef iemand iets op en vandaag heb ik er wat aan.”

Een fragment uit mijn brief aan Guido Gezelle, van 10 augustus 2022. Geschreven om het feit te vieren dat de duizenden brieven van de dichter zelf nu online te raadplegen zijn, dankzij het werk van vele vrijwilligers. Kom, haal Rijmsnoer nog maar eens uit de kast.

Salvador

In het huis te midden van de “grimmige bossen” (zo noemt een bevriende schilder ze) vind ik een boek terug, de enige roman van Salvador Dali. Verborgen gezichten. Ik kocht dat boek als studente, en ik herinner me dat ik het goed vond. En daar lees ik in het voorwoord, als soepele, belangrijke waarschuwing: “Inspiratie of kracht is iets dat men bemachtigt door middel van geweld, en door het harde en bittere zwoegen van elke dag.

Waarom heb ik deze roman geschreven?

Ten eerste omdat ik tijd heb om alles te doen wat ik wil, en ik heb hem geschreven.”

Een elixir, deze woorden. En ik lees voort, over de vallei van Creux de Libreux, over Solange de Cléda, en ik kom weer bij de passage, die ik nooit vergat, over de jonge vrouw die een appel schilt en de schil intact weet te houden; “En aan de hand van haar kalme en resolute gedrag zou elke nederige boer uit de vlakte van Creux de Libreux hebben kunnen voorspellen dat de eerste man die Veronica in haar leven ontmoette de hare zou worden, en dat ze met hem zou trouwen. Want Veronica was een van die mensen die, wanneer ze een appel schillen, deze handeling met een vaste regelmaat en een indrukwekkende vaardigheid volbrengen en daardoor in staat zijn te voorkomen dat de onregelmatige insnijdingen van de twijfel ook maar één ‘breuk’ laten ontstaan in deze schil van hun eigen noodlot, hoe dun ze ook schillen.”

Wat een ramp!

Zaterdagavond mag ik in het Rijks Museum een schilderij toelichten, tijdens de Nacht van de Geschiedenis. Thema: Wat een ramp! Het lot wierp me een prachtig maniëristisch werk toe, de Kindermoord te Bethlehem van Cornelis Cornelisz. van Haarlem. En zo word ik teruggevoerd naar mijn eerste kunsthistorische liefde, de maniëristen. En naar Carel van Mander, schrijver van de Bijbel voor kunsthistorici van de Lage Landen, het Schilder-Boeck, en bevriend met Cornelis Cornelisz. van Haarlem… Een klein avontuur begint.