
Er moest een oud gasvuurtje worden gepoetst en ik vond mijn moeders laatste bus Vim terug. Wat een goed ontwerp was dat etiket.

Hoorde ik dat nu goed, 55 miljoen slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog?
Een van hen was Martial Van Schelle, vermoord in in het kamp van Breendonk.
Maar ook in mijn moeders familie vielen er slachtoffers. Een bom doodde haar oom, tante, neefjes en nichtjes in hun huis. Alleen de baby van het gezin Aerts overleefde als bij wonder.
Zij vertelde daar soms wel over, maar nooit veel. En evengoed vermeldde ze de koster van het dorp, die in de problemen was gekomen omdat hij op 21 juli in de kerk de Brabançonne op het orgel had gespeeld. En de jonge verzetslui, die ‘waren achtergebleven’ (niet teruggekomen uit de kampen in het oosten).

Donderdagavond ben ik uitgenodigd om in de bibliotheek van Herentals een causerie te houden over mijn boek Mijn België, een toegangspoort naar ons België, vroeger, nu en weldra. Is ons land veranderd sinds het boek verschenen is? Zou ik vandaag een ander boek schrijven?
Wees hartelijk welkom!
8 mei, Bibliotheek Herentals, 20 u.

De Franse schrijver Emmanuel Bove (1898-1945) is een ontdekking voor me. Hoe kun je zo betoverend schrijven over armoede en eenzaamheid? Boves personages zijn ex-soldaten die de Eerste Wereldoorlog hebben overleefd. Ze leven in treurige huurkamers van kleine uitkeringen, wandelen door Parijs, proberen op onbeholpen wijze vriendschappen aan te knopen. Vooruitzichten schijnen ze niet te hebben, zodat je als lezer vermoedt dat ze zullen eindigen als clochards. Victor Bâton, de hoofdpersoon van Mijn vrienden, kruidt zijn lege dagen met nauwkeurige en poëtische waarnemingen. ‘Ik hou van vrouwen op pantoffels; hun benen lijken minder ongenaakbaar.’ In een restaurant ‘weerkaatsten spiegels zich in elkaar tot ze daarvoor te klein waren’. ‘Er vielen druppels op de grond, maar nooit raakte de ene druppel de andere.’ Een andere protagonist, Armand, heeft het voorlopig beter getroffen. Hij woont samen met de oudere weduwe Jeanne (wier echtgenoot niet van de slagvelden is teruggekeerd) en leidt een comfortabel leven in haar appartement. Zowel Victor als Armand zijn erg terughoudend over hun eigen lotgevallen. Maar ergens laat Victor zich ontvallen dat hij ‘in Saint-Mihiel was’ – een belangrijke veldslag in september 1918. En Armand denkt, wanneer het tot een breuk komt tussen hem en Jeanne, aan zichzelf terug ‘als kleine jongen die, enkele jaren voor 1900 geboren en opgegroeid met wereldtentoonstellingen en nationale festiviteiten, verdrietig werd bij de gedachte dat hij de vieringen van het jaar 2000 niet meer zou meemaken’.
Die terloopse herinneringen maken van beide dompelaars leeftijdsgenoten van Martial Van Schelle, ook een jonge veteraan van The Great War. In tegenstelling tot Victor en Armand had hij nog mooie jaren voor de boeg – enkele decennia. Maar ik had de kennismaking met deze twee scheppingen van Bove niet willen missen. Uitgeverij Tzara publiceerde een vertaling door mijn studiegenoot Wim Ver Elst, wiens weelderige collectie Franse literatuur ik lang geleden in Leuven bewonderde en benijdde.