“De kunstkamer bevat veertien verhalen waarin kunst zich op verschillende manieren in het dagelijks leven vertakt. In caravans en pastorijen, in smaakvolle verkavelingsvilla’s, in de geesten van blinde en ziende amateurs, van verblinde minnaars en van verzamelaars, speelt de kunst een grote rol. En op evenveel verschillende en verbluffende manieren speelt de liefde een rol.”
Een blinde kunsthistoricus, de broer van Antoon Van Dyck, een kunstcollectie in een caravan, een stijlvolle verzamelaarster van hummelbibelots, een schoonmaakbeurt op de tonen van Marilyn Monroe, … beschrijven hoe de kunst het leven imiteert. En omgekeerd.
Fragment
Ik werd blind op een regenachtige namiddag. In het instituut was weer een attributiemiddag georganiseerd: we zaten rond de grote leestafel geschaard in de verduisterde bibliotheek, en dia’s van geschilderde handen, geschilderde oogopslagen, geschilderde plooivallen flitsten te voorschijn. Wij moesten in die details de schilder, het schilderij en het museum herkennen. Daar stonden ze in al hun menselijke onbeholpenheid, de plompe voeten van twee Emmaüsgangers, door een Vlaming in Rome; daar had je ze, die kreukels in een weelderig gewaad, in feite een met klei in model gebrachte lap stof uit het atelier van een vijftiende-eeuwse meester, school van Ghirlandaio, zoveel was zeker. Arme meester, zo hard werkend voor zuinige patriciërs en kannuniken, en dan gek worden door loodvergiftiging of te veel alchemistische experimenten. Maar als wij genoeg van zijn details leerden herkennen, konden we certificaten van echtheid uitschrijven ten behoeve van idioten die geen raad weten met hun geld. En dan zouden we net zo rijk worden als onze grote voorganger en een villa laten bouwen op een heuvel in de omgeving van Florence en alle dagen lunchen bij Doney’s – waarna we naar het veilinghuis zouden wandelen om onze eigen onmodieuze, richtinggevende collectie aan te vullen. Wat een luizenleven toch, voor ons kunsthistorici.
Pers
“Heel subtiel laat Huet in haar verhalen het verlangen naar kunst tot uitdrukking komen: het verlangen in schoonheid op te gaan, bijvoorbeeld, of de drang iets of iemand in lijnen vast te zetten. Alle verhalen krijgen daardoor een fascinerende dubbele ongrijpbaarheid. Dat op zich is al een prestatie. […] Wat Huet van de meeste schrijvers onderscheidt, is dat ze de verschillende procédés blootlegt. Ze maakt het zien zichtbaar, en het lezen leesbaar; ze doet een beroep op het scheppend vermogen van de lezer.” Monica Soeting in De Volkskrant 7/12/2001
“Schoonheid in kunst en leven, en hoe die elkaar kunnen versterken en hinderen, vormt de leidraad in dit boek, dat iets heeft van een museum in een kleine provinciestad op zondagmiddag: weinig volk in de zalen, maar wat een parels aan de wanden.” Erwin Mortier in De Morgen, 30/1/2002
“Ooit zal De kunstkamer opgenomen worden in een reeks erotische werken, wanneer de Tijd – de grijsaard – voor fijnzinnigheid zal vallen; suggestie die intussen te boek staat.” Tanguy Corbillon in URBANmag
Leen Huet, De kunstkamer, Atlas, Amsterdam-Antwerpen, 2001.
Wist niet dat je ook hier een mooi tractaat hebt geschreven. Al zo lang geleden. Verrassend Leen, zelf op zoek naar kunstkamers, naar aanleiding van ons project met het KMSKA. Groetjes hildegard
Inderdaad al lang geleden – een verhalenbundel – met Ortelius’ kunstkamer op het omslag! (Dat bleek later heel toepasselijk te zijn 🙂