Utopia II

“Alle utopieën zijn deprimerend, want ze laten geen ruimte voor het toeval, voor het verschil, voor de post ‘diversen’. Alles is op orde gebracht en orde heerst.
Achter iedere utopie zit te allen tijde een taxonomisch masterplan: een plaats voor elk ding en elk ding op zijn plaats.” Aldus Georges Perec in het essay ‘Denken/Klasseren’, geschreven in 1981.

Leuven bereidt zich voor op de viering van vijfhonderd jaar Utopia. Thomas More publiceerde zijn verhandeling over de ideale staat immers in 1516 in Leuven. Raar maar waar. More’s Utopia is nog steeds sprankelend en lezenswaard, maar Perec had goed door waar ideale samenlevingen toe leiden.

(En wat staat er in Perecs eigen post Diversen, aan het eind van zijn essay? De antieke krachtterm Blikskaters. Die zal nu weer een paar weken door mijn hoofd spoken.)

Georges Perec, Ik ben geboren, gekozen, vertaald, van noten en een nawoord voorzien door R; Hofstede, (Privé-domein, 251), Amsterdam-Antwerpen, 2003.

Utopia I

utopia kleur

“Uit de overlevering maar ook uit de natuurlijke gesteldheid van het terrein valt op te maken dat het eiland ooit geen eiland is geweest. Het is Utopus die daarvoor verantwoordelijk is, de succesvolle legeraanvoerder die het eiland zijn naam heeft geschonken (voordien heette het Abraxa) en de lompe boerenbevolking tot hun hoge graad van cultuur en schier onovertroffen beschaving heeft gebracht. Nadat hij namelijk voor het eerst voet aan wal had gezet, had hij in minder dan geen tijd het hele eiland veroverd en liet de landengte van vijftien mijl breed waarmee Utopië aan het vasteland vastzat, uitgraven. Zo vormde hij een eiland waar de zee omheen stroomt.”

Heeft de ideale maatschappij wat afzondering nodig of niet? Thomas More koos in 1516 voor de Utopexit.

Thomas More, Utopia, vertaald door P. Silverentand, nawoord van M. Brouwers, Amsterdam, 2014, p. 72.

Baes Gansendonck

De heer Libeer onderrichtte me in de krant. Game of Thrones is pure Shakespeare, musical en film zijn zelfbedruipende genres, kunstenaars in andere kunsttakken zijn parasieten. Gelukkig dat hertog Filips van Bourgondie en Joos Vijdt er niet zo over dachten, of we hadden nooit naar een schilderij van Jan Van Eyck kunnen kijken. Bovendien zijn de grootste mecenassen van beeldende kunstenaars en schrijvers zijzelf en hun familieleden, met jarenlange, geduldige, discrete investeringen in kennis en kunde. En plotseling dacht ik terug aan die spreekwoordelijke Baes Gansendonck. Dank aan ons aloude Franse boegbeeld Conscience!

Als niet komt tot iet
Dan kent iet zichzelven niet

Baes Gansendonck was een zonderling man. Ofschoon uit de nederigste dorpbewooners geboren, had hy zich echter al vroeg gaen inbeelden dat hy van veel edeler stof gemaekt was dan de andere boeren; dat hy alleen veel meer wist dan een gansche hoop geleerden te samen, dat de Gemeentezaken in de war liepen en den kreeftengang gingen, alleenlyk omdat hy, met zyn groot verstand, geen Burgemeester was, – en vele andere dingen van dien aerd.
En nochtans, de arme man kan lezen noch schryven en had van de meeste zaken zeer weinig vergeten…… maer hy had toch veel geld!
Langs dien kant ten minste, geleek hy aen vele voorname lieden, wier verstand ook in eene kist onder slot ligt, of wier wysheid, tegen 5 per cent uitgezet, jaerlyks met den intrest op nieuw in hun hoofd komt.

Hendrik Conscience, Baes Gansendonck, Buschmann, Antwerpen, 1850.

(Mijn achthonderdste bericht. Dank aan u, hooggewaardeerde lezers.)