Gustave Flaubert voelde er weinig voor om zichzelf te herhalen. Na Madame Bovary (1856) schreef hij Salammbô (1862). In plaats van het kleinburgerlijke Normandië vol pompeuze apothekers en gefrustreerde doktersvrouwen koos hij Carthago ten tijde van de eerste Punische oorlog; hij ging te rade bij de Griekse historicus Polybius en veranderde de beroemde generaal Hamilcar Barca (vader van Hannibal) en de huurlingenleiders Spendius en Mathos in monolithische romanpersonages. Carthago, in Tunesië. Mathos, de Libiër. In het licht van de huidige revoluties leek het herlezen van Salammbô geen slecht idee. Maar wat kunnen we echt begrijpen van gebeurtenissen die tweeduizend driehonderd jaar geleden plaatsvonden?
Polybius noemde de oorlog tussen de stadsstaat Carthago en haar rebellerende huurlingenleger één van de wreedste uit de geschiedenis; alle wetten van de menselijkheid werden er met voeten getreden. Zoiets biedt een romanschrijver mogelijkheden. Flaubert gebruikte ze, doeltreffend en lakoniek. Is Salammbô een sadistische sandalenfilm op papier? Edelkitsch? En waarom moet er in ’s hemelsnaam nog een quasi-onbegrijpelijk liefdesverhaal bij de historische gebeurtenissen? Flaubert verzon Salammbô, dochter van Hamilcar Barca, uit het niets; Mathos wordt waanzinnig verliefd op haar, en de hele oorlog is slechts een poging om dit ongrijpbare meisje te veroveren. Hoe verplaatst men zich in de geest van een vrouw uit een volkomen andere cultuur en tijd? Misschien gewoon niet. Emma Bovary ging ten onder omdat ze als jong meisje te veel liefdesromannetjes las. Salammbô is opgevoed als dienares van de maangodin Tanit en verliest zich in religieuze mystiek. Flauberts tijdgenoten noteerden nog veel meer gelijkenissen tussen zijn beide heldinnen.
Telkens wanneer ik op het punt stond Salammbô te veroordelen als een mislukking, stuitte ik op een zin die het boek redde. Misschien is Flaubert hier de regisseur van een sandalenfilm; maar hij voegt zulke veelzeggende details en kleine wendingen toe, dat hij de aandacht vasthoudt en aanscherpt. Geen Cecil B. De Mille, meer een Visconti.
Salammbô vervulde me voor het eerst met een afkeer voor antieke goden. Moloch en Tanit, de zon en de maan, mannelijk en vrouwelijk principe. Stompzinnige afgoden van de opbrengst, de winst, de aangroei en de zelfzuchtige genen.

“Peu de gens devineront combien il a fallu être triste pour ressusciter Carthage.” – een Flaubert citaat dat lijkt te bevestigen dat hij meer een Visconti is!
Vreemd genoeg lijkt Carthago in het werk van Polybius een gewonere stad – business as usual in de machtsstrijd – dan bij Flaubert: een bewijs van de grootse inspanning die zijn verbeelding heeft geleverd.
Wat een aardige pentekening overigens! Is dat een illustratie uit een uitgave van Salammbô?
Hilarius Bookmarker
Nee, een cartoon over het boek (een enorme bestseller bij publicatie, ook bewerkt tot opera enz.). Ze deed me denken aan de illustraties in Bomans’ Pieter Bas, vroeger – helaas de naam van de tekenaar niet gevonden.
Even wat nauwkeuriger gezocht, dat had ik eerder moeten doen: de cartoonist zou een zekere Stop zijn en de tekening verscheen in het Journal Amusant van 10 januari 1863. Hier een link: http://flaubert.univ-rouen.fr/revue/article.php?id=27.
Ha, ik heb boven in mijn studiolo – waar ik helaas maar zelden vertoef – een boek over Franse cartoonisten uit de negentiende eeuw. Zal ik die Stop even opzoeken.
Hilarius Bookmarker