In een boeiend opiniestuk in de New York Times schrijft Abdelkader Benali: Muslims are every bit as European as the Roma, gays, intellectuals, farmers and factory workers. We have been in Europe for centuries and politicians and the press must stop acting as if we arrived yesterday.
De laatste zin lijkt me historisch gezien wat kort door de bocht te vliegen. Als moslims werkelijk al sinds eeuwen bij ons leven, waarom vierden we in België dan vorig jaar vijftig jaar migratie? Wellicht doelt de heer Benali op de verovering van delen van Spanje in de achtste eeuw, en op de aanwezigheid van een Ottomaans leger nabij Wenen in de zeventiende eeuw. Beide aanwezigheden hadden met militaire expansie te maken en vormen op dit ogenblik niet het meest geruststellende visitekaartje. En ja, de Spaanse koningen voerden in de vijftiende eeuw een reconquista uit, en de troepen van de Habsburgse keizer versloegen het Ottomaanse leger bij Wenen: het verleden kunnen we niet veranderen.
In 1560 bevond Ogier Ghiselin van Boesbeeck zich in Constantinopel als afgezant van de Habsburgse keizer. Hij schreef later een belangrijk boek over zijn tijd aan het Turkse hof, de Vier brieven over het gezantschap naar Turkije. “Na een bespreking met hem over gemeenschappelijke belangen, sloeg diezelfde [pasja] Rüstem opeens een meer vertrouwelijke toon aan tegenover mij, iets uitzonderlijks voor hem. Uiteindelijk stelde hij me zelfs de vraag, waarom ik mij niet in hun godsdienst liet opnemen en tot het ware godsgeloof bekeerde? Als ik dat deed, zouden door zijn tussenkomst bijzondere eerbewijzen en grote beloningen van de zijde van Süleyman mijn deel worden. Ik antwoordde dat ik vast besloten was trouw te blijven aan de godsdienst waarin ik was geboren en die mijn meester beleed. ‘Goed,’ sprak Rüstem, ‘maar wat zal er van uw ziel worden?’ ‘Ook voor mijn ziel ben ik vol goede hoop,’ luidde mijn antwoord. Toen zei hij na enig nadenken: ‘Zo is het inderdaad, ook ik ben van mening dat zij die op aarde een deugdzaam en onschuldig leven hebben geleid, de eeuwige zaligheid deelachtig zullen worden, ongeacht de godsdienst die zij hebben beleden.’ Dit is een afwijkende mening, die heerst onder sommige Turken, en inderdaad, Rüstem wordt niet in alle opzichten voor rechtzinnig gehouden. Turken achten het in overeenstemming met de plicht van naastenliefde een Christen, van wie zij een hoge dunk hebben, een eenmalig voorstel te doen om hun geloof en godsdienstige praktijken te delen, opdat zij hem, voor zover dat in hun macht ligt, van hel en verdoemenis redden. Zij menen iemand geen hogere eer en geen grotere weldaad te kunnen bewijzen.”
De gebeurtenissen van de laatste dagen bevestigen de waarde van Rüstems gedachte (al was Rüstem Pasja voor het overige een geslepen en geduchte politicus). De belediging die heel wat moslims in het westen ervaren, heeft die ook te maken met het feit dat niet iedereen zich meteen tot hun godsdienst bekeert wanneer ze zich ergens vestigen? Zouden Boeddhisten, aanhangers van Scientology en Mormonen dan niet evenzeer beledigd kunnen zijn? Ik bewonder tevens de hoffelijke antwoorden van Boesbeeck op Rüstems vragen, en ik denk dat Europese christenen én vrijdenkers van allerlei pluimage zich erin kunnen vinden.
Ogier Ghiselin van Boesbeeck, Vier brieven over het gezantschap naar Turkije, vertaald door M. Goldsteen, ingeleid en geannoteerd door Z. von Martels, Hilversum, 1994, p. 195.
zeer boeiend historisch perspectief …
Het boek is uitstekend vertaald en zeer lezenswaardig. Ook interessant in Bruegeliaanse context, Bruegels leermeester Pieter Coecke reisde in die pioniersjaren ook naar Turkije en publiceerde er een serie leerrijke prenten over.