Met je vingers gaten graven in de grond, om zaadjes van oostindische kers te planten. De wind zwenkt, een vleug heerlijke geur, kan het zijn, ja, van meiklokjes. Muguet porte bonheur. Komt er geluk? Wild bloeien doet die magnolia. Moesten we allemaal doen, misschien.
(Zaadjes van de oostindische kers dankzij Maandag hofdag; al de rest dankzij de ouderlijke tuin.)
zwiepen ; zwenken – ja, dit is een pracht van een wild bloeiende lente!
En de onstuimige dagen blijven elkaar opvolgen. Ik hoor buizerdjongen maar zie ze niet, de eerste blauwe regentrossen beginnen te bloeien, wij en de verdwaalde haan raken aan elkaar gewend, onze wrede kat jaagt als een tijger.
wat een mooie ode aan die ontstuimige lente!
Ook wel ontroerend, om de verdwaalde haan ‘op stok’ te zien gaan in de kruin van een rododendron.