
De Koning was werkelijk verliefd op mejuffrouw d’Hautefort. Hij ging vaker naar de Koningin omwille van haar, en hij sprak daar voortdurend met haar. Hij had het ook voortdurend over haar met mijn vader, die duidelijk zag hoezeer hij door haar betoverd was. Mijn vader was jong en galant, en hij begreep niet dat een koning zo verliefd kon zijn, zo weinig in staat om het te verbergen, en dan toch niet verder ging. Hij dacht dat dit schuchterheid was. Toen de Koning op een dag weer vol passie sprak over dit meisje, toonde mijn vader de verbazing die ik hierboven uitlegde, en stelde voor om te bemiddelen en de zaak alras te beklinken. De Koning liet hem uitspreken en nam toen een strenge houding aan: “Het is waar, zei hij, dat ik verliefd op haar ben, dat ik het voel, dat ik haar opzoek, dat ik graag over haar praat en nog meer aan haar denk; het is ook waar dat dit alles in mij gebeurt zonder dat ik het kan beletten, omdat ik een man ben en zwak ben; maar naarmate mijn rol als koning me meer mogelijkheden biedt om mijn doel te bereiken dan een ander, des te meer moet ik op mijn hoede zijn voor het schandaal en de zonde. Ik vergeef u deze keer uw jeugdige onbesuisdheid: maar doe me nooit meer dergelijke voorstellen indien u mijn genegenheid wilt behouden.” Dit was voor mijn vader een donderslag bij heldere hemel, de schellen vielen hem van de ogen, het idee van de schuchterheid van de Koning in de liefde verzwond in de glans van zijn zuivere, triomfantelijke deugd.
De historicus Saint-Simon over zijn vader en over Lodewijk XIII van Frankrijk.
Saint-Simon, Mémoires (1691-1701), deel I, Pléiade, p. 65.