
Mijn moeder had me gewezen op enkele ondiepe kuilen in de tuin: “Hier slapen ’s nachts reeën”. Het leek vreemd dat deze schuwe dieren in de buurt van een woning zouden willen overnachten, in plaats van in de nabije dennenbossen vol beschuttend onderhout. De volgende dag zag ik hen, tijdens een wandelingetje naar de tulpenboom. Uit een aanpalende weide sprongen ze verend de tuin en hielden toen halt op het pad, om naar me te kijken: een reegeit met twee mooie kalfjes. Ik kon mijn ogen amper geloven, en deed het toch. Daarna snelden ze verder, naar het bos.