Met heel wat jaren vertraging lees ik een everseller, Barbara Tuchmans Waanzinnige veertiende eeuw. Onderhoudende lectuur, een vuistdik boek, waar voor je geld. De Amerikaanse schrijfster kent de kronieken van de Henegouwer Froissart beter dan zijn Belgische landgenoten en ze spoort me aan om nu ook de geschriften van de Doornikse abt Gilles li Muisis te ontdekken. Petrarca, Boccaccio, Villani, Chaucer en de chevalier de La Tour Landry zijn eveneens present. En toch, en toch – het lijkt zo gemakkelijk voor een historicus om plaats te nemen op een troon van twintigste-eeuwse weldenkendheid en lichtjes meewarig naar al die lieden uit een duister verleden te kijken. Ben ik overgevoelig geworden voor dat soort mentaliteit? Ik vrees van wel. “Hij was een kleine, slanke jongeman met fonkelende ogen, zeer rad van tong, levendig, charmant, gewelddadig, sluw als een vos, eerzuchtig als Lucifer en het ‘gek, slecht en gevaarlijk om hem te kennen’ dat van Byron werd gezegd, was op hem nog toepasselijker!” Ah, maar men kan het verleden niet verklaren met clichés uit de eigen tijd. ‘Mad, bad and dangerous to know’ was niet toepasselijk op Byron, dus hoe kan het mij overtuigen wanneer het met een dubbelzinnige verwijzing naar de dichter wordt toegepast op iemand anders? En dan ook nog met een triomfantelijk uitroepteken, alsof hier wel degelijk iets bewezen is. Zo komt het dan, dat men een boek zuchtend terzijde schuift en besluit maar even te gaan wandelen.