Roman op steekkaarten

Vladimir Nabokov schrijft op zijn vertrouwde steekkaarten, tijdens een zomerse uitstap. Comfortabel in de auto, die zijn vrouw meestal bestuurde. Wie opgroeit met een chauffeur, zal een chauffeur altijd gemakkelijk blijven vinden? Geen idee waarom foto’s van Nabokov steevast mijn geluksgevoel aanwakkeren. Idealiter is hij hier een prachtzin van Ada aan het voltooien. En auto’s als de zijne, ach, die maken ze niet meer. (Ik mag niet vergeten aan mijn vader te vragen welk merk dit is.)

Foto via Writers At Work

Mr. Williams

Dit is mijn favoriete foto van Tennessee Williams, al sinds ik haar voor het eerst zag tijdens de Engelse les op de middelbare school. Wie noemt er zijn zoon in ’s hemelsnaam naar een staat? Ik zal de Amerikaanse naamgeving nooit begrijpen. Ergens bewaar ik nog een artikel dat ik toen uit Time moet hebben geknipt: “He gushed where he should have dammed,” schreef iemand in het In memoriam. Enkele jaren later kocht ik mijn eerste pocketuitgave van zijn toneelstukken en las mezelf in trance tijdens een weekeinde in Leuven.  Stella for star! Blue Roses… flarden van zinnetjes van de meester, die even romanesk en verdoemd oogt als zijn personages. En die blijkens deze foto ook wel wat afwist van poseren. De rook kringelt fotogeniek, en wat zit er in dat glas?

Ridder in de oven

Veertiende-eeuws harnas, Metropolitan Museum, New York

Onze goede Henegouwer Jean Froissart gaat door voor een “minder intelligente” kroniekschrijver. Beaat als een sportverslaggever beschrijft hij eindeloze gevechten, dat is zo ongeveer het verwijt. Wat mij betreft is hij allesbehalve beaat wanneer hij machthebbers en machtsspelletjes karakteriseert, al kiest hij voor de tactiek van de valse trage. Hij munt bovendien uit in de evocatie van het dagelijks leven in de veertiende eeuw. Hoe voelt zo’n ridder in een harnas zich eigenlijk? “Het was de dag van Sint-Jacob en Sint-Christoffel: er daalde zulk een grote hitte uit de hemel neer dat de dragers van harnassen de indruk kregen dat zij in een oven zaten, zo warm en windstil was het daarin. En zelfs de jongsten en de lichtsten hadden amper de kracht om hun wapens goed te gebruiken. En, wat in het voordeel was van de heer van Milaan, ze waren met drie tegen een. Het stof en de damp van de aarde en hun adem belastten hen enorm. Ze verloren elkaar uit het oog…”

Jean Froissart, Les Chroniques, in Historiens et chroniqueurs du Moyen-Age, (Bibliothèque de la Pléiade, 48), p. 819.

Verontrustend

Johan Ballegeer schreef een jeugdroman over prinses Judith, die een berenwelp cadeau kreeg en het dier Ursus noemde (omdat alleen haar broers Latijnse les kregen, wilde zij die taal ook machtig worden. Ze stal Latijnse woorden, overal waar ze maar kon. En ze wilde graag mooie lange vrouwennagels, in plaats van haar eigen afgebeten kinderstompjes. En ze wilde leren zwemmen.) Dan was er Aloysius, de speelgoedbeer van Sebastian Flyte, in Brideshead Revisited.  Deze vreemde foto herinnert me aan al die personages, en aan op rommelmarkten gevonden postkaarten met pijnlijke, onthutsende mededelingen.

(Foto via How To Be A Retronaut)

Zomerleven

Buysse

12 September

Een sterke oostenwind waait in een schroeiend-droge, helderblauwe lucht.  ’t Is heerlijk fris en toch warm. Het is een weer om nog eens ergens beschut op den Molenheuvel in een gemakkelijke stoel  lang-uitgestrekt te gaan liggen.

Boven mijn hoofd wuiven en schommelen de in den wind zwiepende takken van de heesters ruisend door elkaar. Rondom mij ranken statig hoge varens op en de hei ligt aan mijn voeten langs den grond gekropen, groen en roze, in kleine dikke tuiltjes, die verrukkelijk fris bloeien en bedwelmend-scherp, in dien wind en die warmte, naar boslucht geuren. Hoog op zijn heuveltop wentelt de oude molen, met suizend geluid, zijn grote, lange, rode wieken door de blauwe lucht.

Daar lag ik naar te luisteren en te staren, roerloos-rustig uitgestrekt, midden in het gedruis en de woelige beweging. En langzaam aan vallen mijn ogen dicht en voel ik mij als ’t ware aan zee, – een zwaar ruisende zee vol grootse melodieën, een wiegende zee met staag-aanhoudende en rythmischen golfslag, een zee vol prikkelende en verkwikkende aromen, welke de milde, frisse wind genadig tot in ’t diepste mijner sterk-halende longen door doet dringen.

Cyriel Buysse, Zomerleven, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2006, p. 244 (geschreven in Deurle in 1913; eerste uitgave 1915).

Schutblad

Kaart van Florence, 1967

Altijd luxueus, een boek openen en een kaart aantreffen op de schutbladen. Het mooie is dat ik op dit stadsplan kan aanduiden waar ik het boek kocht: op de Piazza Carlo Goldoni, in de Engelse boekhandel (rechts onderaan, tegenover het woord Fiume in de rivier; mooie Ghirlandaio in de kerk). Hier bevindt zich ook het Franse Instituut, dat ooit een Soirée Dada organiseerde die mijn verbeelding bezighield.

K. Kressmann Taylor, Diary of Florence in Flood, New York, 1967.

Saumur in september

September in de Très riches heures van de Duc de Berry

Een sprookjeskasteel. De kantelen zijn afgeboord met stenen fleurs-de-lis, het embleem van Frankrijk, op de torenspitsen glanzen dezelfde edelbloemen, nu verguld. De grote pyramidale schoorsteen verraadt de locatie van de keukens. Voor het kasteel ligt een tornooiveld. Op de voorgrond oogsten boeren druiven; een zwangere boerin lijkt niet lang meer op haar menselijke oogst te moeten wachten. Een van de werkers bukt zich, en toont ons zijn hemdsslippen.

Deze miniatuur is aan het begin van de vijftiende eeuw ontworpen en begonnen door de gebroeders van Limburg; dertig jaar later voltooide een andere kunstenaar de wijngaard. Zijn boerentypes ogen wat plomper dan die van zijn voorgangers.

Het kasteel van Saumur aan de Loire was de geliefde verblijfplaats van de vrouw die zich gedurende veertig jaar heeft verzet tegen de annexatie van Frankrijk door Engeland: Yolande van Aragon en Anjou. Zij steunde de Franse dauphin Charles (VII) tegen de Bourgondiërs en de Engelsen, financierde Jeanne d’Arc en heeft dus een onschatbare rol gespeeld in de Europese geschiedenis. Zonder haar zou Frankrijk de honderdjarige oorlog niet hebben overleefd als natie.

Ook het kasteel bestaat nog steeds; de wijn van Saumur is een A.O.C. geworden.

Zo, en nu ga ik even kijken naar de druiventrosjes op ons binnenplaatsje.

Très Riches Heures du Duc de Berry, Musée Condé, Chantilly.

Everybody Eats Well in Belgium

Iedereen eet goed

Kookboek en Bakboek – de hoekstenen. Dan zijn er nog de recepten uit de middeleeuwen en de tijd van Erasmus, die ons wellicht een indruk geven van wat Pieter Bruegel en al zijn holle en bolle personages aten. En recepten uit de zeventiende eeuw, uitgeprobeerd en opgeschreven door de vrolijk babbelende Antwerpse kok Antonius Magirus: “Mannen zijn niet blij met restjes koude kost – wat ze ook mogen beweren – ze hebben graag verse kost, ik spreek met kennis van zaken. (…) Mannen moeten vaak veel woorden gebruiken om zo hun vrouwtjes niet boos te maken, want die zijn lichtgeraakt. Dit zeg ik voor ieders bestwil, opdat men zich realiseert wat er zich dagelijks zoal afspeelt. U kunt dat gemakkelijk verhelpen met behulp van mijn boekje, en dat met weinig moeite, met weinig onkosten en groot profijt”. Nog een amusant boekje over scheikunde in de kookpotten. Ten slotte Ruth Van Waerebeeks fervent ode aan de Belgische keuken, geformuleerd voor Amerikanen. The crispiest fried potatoes, moistest roast chicken, plumpest garlicky mussels and heartiest beers. Plus fabulous Belgian waffles and lush desserts.

Wet en recht

Een eigentijdse schets van Jeanne d'Arc (1429)

Jeanne d’Arc werd op woensdag 30 mei 1431, na een proces vol vormfouten (aangestuurd door haar militaire tegenstanders, de Engelsen), levend verbrand op de Oude Markt van Rouen. In 1449 liet de Franse koning Karel VII een onderzoek voeren naar het verloop van dit proces, met het oog op een mogelijke rehabilitatie van Jeanne. Alle juristen en getuigen die nog leefden, werden ondervraagd. De tongen kwamen los.

Kanunnik Jean Manchon, die als notaris (griffier) optrad tijdens Jeannes verhoren, verklaarde: “Bij het noteren van dit genaamde proces werd ik vaak tegengewerkt door Mijnheer van Beauvais en de Meesters [voorzitter en rechters], die mij wilden dwingen op te schrijven wat zij bruikbaar achtten, niet datgene wat ik had gehoord. En wanneer er iets was dat hen niet beviel, verboden zij dat het werd genoteerd, zeggend dat dit het proces niet diende; toch schreef ik enkel op wat ik gehoord had en wist.” Later weigerde deze integere klerk nog het verslag te tekenen van een geheim verhoor waarbij hij niet aanwezig was geweest. Wanneer Manchon de dag beschrijft waarop Jeanne stierf, stuiten we in deze oude teksten plotseling op pure menselijkheid.

“Ik zag hoe Jeanne naar het schavot werd geleid; en er waren zeven- of achthonderd soldaten rond haar, met zwaarden en staven; zodat niemand met haar durfde te spreken, behalve Broeder Martin Ladvenu en Meester Jean Massieu. (…) Nooit heb ik méér geweend om iets dat mij overkomen is; en tot een maand nadien kon ik geen rust vinden. Daarom heb ik met een deel van het geld dat mij betaald was een klein missaal gekocht, zodat ik dat bij mij kon hebben en voor haar kon bidden.”

In 1452 en 1456 liet Paus Calixtus III nieuwe onderzoeken naar het proces en het leven van Jeanne voeren, die eens te meer veel boeiende en dramatische getuigenissen opleverden. Mensen die anders totaal onbekend zouden zijn gebleven, spreken plotseling in hun eigen woorden tot ons, herkenbaar als karakters, als medemensen: het is een wonderlijke historische sensatie.

Op basis van deze gegevens werd Jeannes veroordeling nietig verklaard. In 2012 viert men in Frankrijk haar zeshonderdste verjaardag.

Verbatim

Jeanne d'Arc met haar banier, miniatuur, vijftiende eeuw

Wanneer het gaat over Frankrijk, denk ik al bij al liever na over de bijzondere verwezenlijkingen van Jeanne d’Arc dan over de smakeloze uitspattingen van Dominique Strauss-Kahn. Wellicht is er over geen andere middeleeuwse persoon zoveel persoonlijke informatie beschikbaar. Wie de procesverslagen leest, verbaast zich voortdurend over Jeanne’s intelligentie en directheid – soms lijkt ze de enige in de rechtszaal die we ook vandaag nog zouden kunnen begrijpen, temidden van geslepen theologen die alleen maar idiote vragen stellen als: “Draagt Sint-Michael oorringen?”  Anderzijds blijft ze na zes eeuwen ook ondoorgrondelijk.
Op zaterdag 24 februari 1431 beantwoordde Jeanne in Rouen deze vraag van haar rechters: “Wat heb je te zeggen over een zekere boom dicht bij jouw dorp?” (Hoewel er op haar proces geen aanklacht werd geformuleerd, wat de hele rechtsgang meteen waardeloos maakte, was het duidelijk de bedoeling aan te tonen dat ze een magiër was, een oplichtster dus.)

Jeanne: “Niet ver van Domremy is er een boom die ze de Damesboom noemen – anderen noemen hem de Feeënboom: daar vlakbij is een bron waar mensen met koorts komen drinken, zoals ik heb gehoord, en om water te bekomen waarmee ze kunnen genezen. Dat heb ik zelf gezien: maar ik weet niet of ze genazen. Ik heb gehoord dat de zieken, wanneer ze genezen waren, naar de boom komen om er rond te wandelen. Het is een mooie boom, een beuk, waar de ‘mooie Mei’ van komt – hij is eigendom van Heer Pierre de Bourlement, Ridder. Ik ging daar soms spelen met de meisjes, om kransen te vlechten voor Onze Vrouwe van Domremy. Ik heb de oude mensen – niet van mijn familie – dikwijls horen vertellen dat er feeën in deze boom wonen. Ik heb een van mijn meters, Jeanne, de vrouw van burgemeester Aubery van Domremy, horen vertellen dat ze er feeën heeft gezien: of dit waar is, weet ik niet. Ikzelf heb hen bij mijn weten nooit gezien. Als ik hen ergens anders heb gezien, weet ik dat evenmin. Ik heb de meisjes kransen aan de takken van deze boom zien hangen, en ik heb dat soms zelf ook gedaan met mijn vriendinnen. Soms namen we deze kransen weer mee terug, soms lieten we ze hangen. Vanaf het ogenblik dat ik wist dat ik  naar Frankrijk moest gaan, heb ik me zo weinig mogelijk met deze spelletjes en vermaken bezig gehouden. Ik herinner me niet dat ik er gedanst heb toen ik groter was. Het zou kunnen dat ik er als kind wel heb gedanst, met de andere kinderen. Ik heb daar meer gezongen dan gedanst. Er is ook een bos genaamd het Eikenbos, dat men kan zien van mijn vaders deur; het is niet meer dan een halve mijl ver. Ik weet niet, en ik heb ook nooit gehoord dat daar feeën zijn: maar mijn broer heeft me verteld dat in de buurt wordt gezegd: ‘Jeannette heeft haar zending ontvangen bij de Feeënboom.’ Dat is niet waar, en dat heb ik hem ook gezegd. Toen ik naar de Koning ging, vroegen vele mensen me of er in mijn streek geen bos was, genaamd het Eikenbos, want er waren voorspellingen die zegden dat er uit de streek van dit bos een meisje zou komen dat wonderlijke daden zou verrichten. Ik hecht daar geen geloof aan. ”

Een glimp van het leven van kinderen in een dorpje in Lotharingen, ergens tussen 1412 en 1425.

T. Douglas Murray, Jeanne d’Arc. Maid of Orleans. Deliverer of France. Being the Story of het Life, her Achievements, and her Death, as attested on Oath and set forth in the Original Documents, Londen, 1902, p. 20-21. (Vertaald door LH)