
“Het is Vlaams, rauw en hard,” hoorde ik een criticus zeggen over een film. Die drie woorden komen vaak samen voor. Zelden heb ik iemand horen verkondigen: “Het is Vlaams, verfijnd, welhaast overgevoelig.” We moeten wel een zeer beperkt beeld van Vlaanderen hebben, als we de daar ontstane kunstwerken alleen maar kunnen waarderen indien ze in verband te brengen zijn met bruutheid en primitivisme.
Het is dan ook een wonderlijke verademing om, voor de derde keer in mijn leven, Huysmans’ Tegen de keer te lezen. Ja, het is een boek over decadentie; het is vindingrijk subversief, elitair, venijnig geestig en soms ook een tikje ongewild grappig. Ik neem aan dat dit het soort boek is waarmee je de bokken van de schapen zou kunnen scheiden – zij die beweren van kunst te houden, maar eigenlijk enkel geven om fraai verpakte welzijnswerkerpraatjes, verkavelingsdrama’s en kalenderwijsheden, plus carrièremogelijkheden – en zij die bereid zijn een ontdekkingstocht te ondernemen.
Natuurlijk, sommige zaken blijven vreemd: hoofdpersoon Des Esseintes is bijvoorbeeld wel erg neurotisch, en wekt al peinzend de indruk dat men door en door neurotisch of anderszins ‘ziek’ moet zijn om originaliteit en verfijning te bereiken. Dat lijkt mij persoonlijk ook naar het cliché te neigen.
Hoe dan ook ben ik Huysmans dankbaar. Hij is actueler dan ooit.
Vlaams, verfijnd, welhaast overgevoelig? Dan denk ik plotseling spontaan aan Max Elskamp, maar ook aan Maurice Gilliams.
