
Wat overbleef van de zwerm, die begin juni in de tuin neerstreek.
Indien ge een hollen korf van ene schors wilt naaien,
Of tene korven vlecht, de deur zij enge, want
de honing stremt van koude, of smilt van hitte en brand.
De honingbij, die last van hitte en koû moet lijden,
Kleeft hierom d’enge spleet, en stopt aan alle zijden
de naden van haar huis, ook niet vergeefs, met was
en bloemen vlijtig toe, en veldgroen lentegras…
Vondel, Vertaling van Vergilius’ Landgedichten, IV.