Graag citeer ik uit een liefdesbrief van mijn overgrootvader Léopold Huet aan zijn verloofde, van 11 februari 1866: “Nous sommes ici en plein Carnaval. Toi qui as vu la folie des Gilles à cette époque, tu sais ce que c’est de ces jours de joie. Ici, nous n’avons qu’un bal masqué, sans fête de jour. C’est dommage que tu ne sois plus à Binche cette année, je serais venu chez toi, masqué, te faire quelque intrigue.”
En te bedenken dat ik de magnifieke Gilles van Binche nog nooit in actie heb gezien.
Al las ik er ook met genoegen over in de roman van Koen Peeters, De Bloemen.
Ik heb ooit de “Gilles de Binche de Molenbeek” gezien in 1980… een copy cat “Gilles” groep, bijna hetzelfde, maar niet helemaal…
Zouden die nog bestaan, les Gilles de Molenbeek? Volgend jaar zou ik ze toch echt wel graag voor de eerste keer in actie zien, de Gilles van Binche… zo leer je dan je eigen land kennen: laat.
Wie de Gilles de Binche niet heeft gezien, mag er ook niet over schrijven. De ervaring is uniek en onmededeelbaar.
Onmededeelbare ervaringen, daar mag ik als schrijfster niet klakkeloos aan geloven. M’n overgrootvader had de Gilles in elk geval gezien, dus laat ik hem vol vertrouwen aan het woord.