De nationale feestdag vierde ik voor het eerst in Brussel toen Filip koning der Belgen werd. Dit jaar leek de gelegenheid ideaal om bloemen neer te leggen op het graf van Martial Van Schelle, in maart 1943 als politieke gevangene vermoord in het concentratiekamp Breendonk. Het was stil op de begraafplaats Tir National, achter de gebouwen van de publieke omroep. Geen vlag, geen andere bezoekers, zelfs geen hovenier, alleen een vrouw die haar hond uitliet. Het rook er wel naar de rozen die nobele onbekenden op het merendeel van de graven hebben aangeplant. En wat denk je dan, bij het graf van iemand die je nooit persoonlijk hebt gekend en die je toch heeft beïnvloed? Ik stelde vast dat ik Martial Van Schelle bedankte: voor de verhalen, de zwier, de avonturen en het geluk dat hij met zijn geboortehuis in mijn leven brengt.

Vorig jaar ben ik ook naar die vergeten begraafplaats geweest. Ik heb alle namen gelezen op alle graven. Allemaal mensen die een moment aandacht van ons verdienen.
Heel zeker. De gebroeders Livchitz liggen er ook, de “stille rebellen” die een trein naar de concentratiekampen tegenhielden.