Op 15 juni mocht ik Monika van Paemel hulde brengen in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Een fragment uit mijn tekst:
“De bladzijden die u geschreven hebt over uw kindertijd, in het land van Nevele en in de Antwerpse Kempen, verliezen voor mij nooit hun schoonheid. In dat land van Nevele vond u ongetwijfeld ook een spoor van ongewone mogelijkheden: leefden daar niet de gezusters Loveling, “de Vlaamse Brontës”? Literaire moeders, zoogmoeders, petemoeien in de verte, voor de toekomst. Ergens noteert u hoe u als kind in de zomer in het gras lag met een appel als versnapering en een boek van Jules Verne. Dat is simpelweg een definitie van het geluk, en het geeft me zin om deze zomer ook weer eens in een of andere bloeiende wei Jules Verne te lezen, ik heb zijn Reis naar het middelpunt van de aarde alweer gekocht, het boek ligt klaar. In uw debuut, De amazone met het blauwe voorhoofd trof ik deze passage aan:“rondtrekken met een beduimeld boekje, een zakje brood, links en rechts scheefzakken op het veel te hoge zadel van de rammelfiets, smokkelpaadjes volgen, een half pond Hollandse boter onder de bloeze, blozend om het avontuurlijke, niets opmerkend van de slappe lach der douaniers, die daar komiezen heten, om mijn zo duidelijk voedzame en omvangrijke boezem. Alles en iedereen smokkelde, veel of een beetje, stom of slim. (…) Het was een algemeen erkende bijverdienste en urenlang heb ik in de zwijgende doodse winters geluisterd naar heroïsche verhalen over gevaarlijke tochten, uren in greppels liggen, achtervolgingen door groenjassen en nog net op tijd de schuilplaats bereiken. Want gepakt worden was geen eer, dus daar werd zelden over gesproken. Toch heb ik een trukje uitgevonden, dat altijd gewerkt heeft en dat nu met al dat beneluxgepraat en euromarktverband wel mag verteld worden. Nog een verhaaltje erbij. Het was bovendien een erg kleine smokkelzonde, niet eens een kraaienpoot waard. Je moest er wel lange dikke vlechten voor hebben. Dan kocht je een paar geurige, zware sigaren. Bruine juweeltjes. De haren los, sigaartje erin, zorgvuldig vlechten. En met een onschuldig gezicht de slagbomen passeren. Het was zelfs niet nodig een paadje te zoeken.” En terwijl u voorbijfietste, zong u onbeschaamd het beroemde lied Hij was een smokkelaar, die diep in de nacht…. De amazone met het blauwe voorhoofd is een blij boek, het lijkt alsof u intens gelukkig bent om eindelijk een roman te schrijven, en deze passage maakt mij ook blij: ik heb niet gesmokkeld, zelfs geen sigaren voor mijn grootvader, maar net als u heb ik urenlang smokkelverhalen beluisterd. Kraaienpoten en Amerikaanse sleeën en smokkelprins Hemelsoet. Ja, hij heette echt zo. Inmiddels is roken nagenoeg verboden, boter is na een lange ballingschap aan een comeback in de keukens bezig, de compacte Benelux is de Europese Unie geworden en de wereld lijkt dikwijls genoeg op een haast onbegrijpelijke manier veranderd en versomberd.”