Hoc volo

Net wanneer je het ene uiteinde van het spectrum hebt bereikt – de gedachte dat al die Romeinen stugge en zelfingenomen mannen waren met, in de onvergetelijke woorden van een vriendin, “koppen als kasseien” – dan stuit je weer op vier regels die naar het hart van elke schrijfster en schrijver gaan:

Laudat, amat, cantat nostros Roma mea libellos,

meque sinus omnes, me manus omnis habet.

Ecce rubit quidam, pallet, stupet, oscitat, odit.

Hoc volo: nunc nobis carmina nostra placent.

Ik word geloofd, geliefd, gelezen in heel Rome.

Mijn bundel wordt door man en vrouw ter hand genomen

met blozend, bleek, verbaasd of met verveeld gezicht.

Net goed! Met die bedoeling heb ik het gedicht.

Martialis dus. Epigrammata VI, 60. En voor dat soort fonkelingen blader ik graag door een handboekje van de middelbare school.

P. Claes/G. Lesaffer, De dansende faun. Topmomenten uit de Latijnse literatuur, Leuven, 1989.

December

December, Très Riches Heures du Duc de Berry

Het vriest dat het kraakt op deze prent. En de honden en de jagers hebben een everzwijn neergelegd. Boven de boomtoppen verrijzen de torens van het kasteel van Vincennes, waar de hertog van Berry geboren was.

Mijn favoriete beschrijving van de winterse jacht staat in Arthur, Koning voor eens en altijd van Terence H. White. Uit mijn stukgelezen Prisma-pocket:

“Dit vond plaats toen de blozende baronnen met hun vingers aten en zich pauwen lieten opdissen met alle golvende staartveren er nog aan, of zwijnskoppen waar de slagtanden opnieuw in waren gestoken – toen er geen werkloosheid was omdat er te weinig personeel te krijgen was – toen de wouden weerschalden van ridders die elkaar op de helmen sloegen en de eenhoorns in het winterse maanlicht met hun zilveren poten stampten en hun nobele blauwe adem in de vrieslucht uitsnoven. Zulke wonderen waren groot en geruststellend.”

“Het toneel veranderde even plotseling als een kaartenhuis dat instort. Het zwijn stond niet meer in een afwachtende houding, maar viel meester Twyti aan. En terwijl het naar voren stormde, kwamen de wolfshonden op hem af, en vlogen hem fel naar de schouder, keel of poot, zodat wat er op de jager stortte niet een wild zwijn was, maar een pak beesten. Het pak rolde ongehinderd voorwaarts, alsof de honden hem helemaal niet tegenhielden. Twyti begon zijn speer om te draaien om de aanval met het uiteinde af te houden, maar terwijl hij dat deed, waren de vechtenden bovenop hem. Hij sprong achteruit, struikelde over een wortel en het zwijn lag op hem. De Wart danste eromheen, zijn eigen speer angstig zwaaiend, maar er was geen plek waar hij hem in durfde steken. Robin liet zijn speer vallen en met dezelfde beweging trok hij zijn kromzwaard, stapte in de grommende warboel en pakte kalm een wolfshond bij de poot op. De hond liet niet los, maar waar zijn lichaam was geweest, was nu een ruimte. In deze ruimte verdween langzaam het kromzwaard, één keer, twee keer, drie keer. De hele bovenbouw wankelde, herstelde zich, wankelde opnieuw en zeeg zwaar op zijn linkerzijde neer. De jacht was afgelopen.”

T. H. White, Arthur Koning voor eens en altijd, vertaald door M. Schuchart, zesde druk, Utrecht-Antwerpen, 1977, p. 146; p. 162.

Beeldenstorm

Waltmans kapel

“De hemel besloot tot zijn eigen beeldenstorm. Ze hagelden neer, de beeldjes met hun blauwe jurken, hun zwarte gezichten, en bleven hangen tussen de takken van lindebomen en in oude eiken. Ze vielen neer in akkers om te wachten op spelende kinderen, in greppels om verdwaalde reizigers bij te staan. Ze beschermden tegen struikrovers, ze genazen zieken, ze verzamelden zilveren dankbrieven en een garderobe van brokaat en parels – maar als de armen gewoon boter en eieren brachten, was het ook goed.
Frater Waltman, pastor en persona van alles waar zijn blik nabij en ver weg op kon rusten – de grote salon, de Bloemenkamer, waar zijn slapende voorganger wegzakte in zijn roodleren stoel, de snoekengracht, het speelhuisje boven het water, de boomgaard, de hoeve die in zijn tafelgenoegens voorzag, de velden en beemden die toebehoorden aan zijn abdij, de kerktoren waarin hij de nieuwe klok had laten hangen – overdacht dit vreemde manna van heiligheid. De oorlog had zijn dorp bijna verwoest, en de meeste andere dorpen in zijn omgeving. Pas de laatste jaren heerste er weer rust. Hij wist dat die niet zou duren. Hij was opgegroeid met het geweld.”

Morgen: lezing over Nicolaas Rockox voor de Erfgoedkring Hoogstraten. Aangezien Rockox Antoon Van Dyck protegeerde, en Antoon Van Dycks jongste broer pastoor was in de Hoogstratense deelgemeente Minderhout, zal ik toch een paar mooie banden kunnen strikken tussen de Antwerpse burgemeester en de Noorderkempen. Waltman Van Dyck O.P. restaureerde zijn parochiekerk na de Tachtigjarige Oorlog en liet in het jubeljaar 1650 ook een barok kapelletje op den akker bouwen, dat er mooier dan ooit bijstaat. Het archiefonderzoek naar Waltmans bouwcampagnes inspireerde me in 2001 tot een verhaal voor De Kunstkamer, waaruit ik morgenavond wellicht een stukje zal voorlezen.

16 december, 20 u, Zaal Sint-Cecilia, Gelmelstraat Hoogstraten. (Foto Beeldbank Hoogstraten)

451 kaarsjes

Album Amicorum Nicolaas Rockox, Rubenshuis, Antwerpen

Wanneer het onderwerp van een biografie die je geschreven hebt zijn 451ste verjaardag viert, dan is dat een heuglijke gebeurtenis. Nicolaas Rockox zag het levenslicht in de Keizerstraat in Antwerpen op 14 december 1560 en dat vierden zijn biografen vandaag op bescheiden maar aangename wijze met een crème-anglaisehoorntje bij de lunch.

La Fleur

Guido Gezelle

“Guido Gezelle fut la plus belle fleur du renouveau littéraire de la Flandre du dix-neuvième siècle. Ce fils de jardinier naquit le premier jour de mai 1830 dans la vieille ville de Bruges, qui déplora sa mort au seuil de l’époque moderne, dans l’automne de 1899.

Les Exercices poétiques (1858) du jeune prêtre et professeur arrachèrent la poésie flamande à une longue léthargie. Après avoir frayé de nouvelles voies avec ses Poésies, Psaumes et Prières (1862), le poète incompris allait se renfermer dans un long silence de trente ans pour prendre sa revanche avec les recueils tardifs Couronne du Temps (1893) et Collier de Rimes (1897).”

Uit het nawoord van Paul Claes bij zijn nieuwe vertaling van Gezelle in het Frans. Me dunkt dat Franstalige lezers eindelijk zullen begrijpen waarom er met Gezelle wordt gedweept. En de Nederlandstalige lezer kan de kwaliteit bewonderen die Gezelle moeiteloos ook in het Frans behoudt, en zich intussen verheugen in de vernieuwde kennismaking met Gezelles meeslepende vitaliteit en natuurlijkheid in het Vlaams. Barensveerdigheid …

G. Gezelle, La Fleur. Vingt-sept poèmes traduits du flamand par Paul Claes, Via Libra, Antwerpen, 2011, p. 85.

Mercators handschrift

G. Mercator, de juiste en verkeerde wijze om de pen vast te houden, 1540

“Immunis”: wie cursief schrijft, kan die zeven letters vormen zonder de pen van het papier te moeten halen. Bedenk hoeveel voordelen dit een klerk oplevert! En dan is er de vloeiende schoonheid van de ampersand.

Nu mijn handschrift achteruitgaat omdat ik vaker op klavieren schrijf, neemt mijn bewondering voor Gerard Mercators kleine verhandeling over cursief schrift nog toe. Dit was niet zomaar een spielereitje van de cartograaf: het cursief nam op landkaarten minder plaats in dan de Romeinse of gotische letter en oogde ruimtelijk en elegant. Het bood zowel wetenschappelijke als esthetische voordelen. Niet lang daarna namen ook belangrijke kunstenaars het door Mercator aangeprezen en onderwezen cursief over voor opschriften bij hun prenten. Het is bijna een vreemde gedachte voor me, dat deze stille kaartenmaker in mijn eigen woonplaats Leuven werkte aan zijn globes en wetenschappelijke instrumenten in brons en messing. Gerard Mercator is een bewijs te meer van de stelling dat de gaven in deze wereld simpelweg niet eerlijk verdeeld zijn. Het is lang niet altijd zo dat wie niet theoretisch begaafd is, dan wel praktisch zal uitblinken. Nee, regelmatig ziet men dat wie intellectueel zeer begunstigd is ook prachtige praktische oplossingen vindt.

En de biografie van Mercator zal me leiden naar de biografie van de miskende politicus Antoine Perrenot de Granvelle, voorspel ik alvast.

N. Crane, Mercator. De man die de aarde in kaart bracht, vertaald door J. den Bekker, Amsterdam, 2003.

The Treatise of Gerard Mercator. Literarum latinarum, quas Italicas, cursoriasque vocant, scribendarum ratio (Antwerp 1540), ed. J. Denucé, Antwerpen-Parijs, 1930.

Oud Papier

“Hoe is het mogelijk dat zoveel privémateriaal in kartonnen dozen belandt en als oud papier voor een appel en een ei wordt verkocht? Plechtige-communiefoto’s, trouwfoto’s, gezinsfoto’s? Zijn erfgenamen en familieleden daar niet in geïnteresseerd wanneer ze een inboedel moeten verdelen, of zijn er simpelweg geen erfgenamen? En wij, die vandaag naar die foto’s zullen kijken en naar de bijbehorende verhalen zullen luisteren, zijn wij dan eigenlijk de erfgenamen?”

Een collega-blogger toonde me een prachtige verzameling oude foto’s en documenten en nu leid ik vanavond zijn lezing in. D. Braem, Het weeshuis van het internet, om 20 u. in het KBC-Auditorium, Torengebouw, Antwerpen.

Zie ook Deux Femmes en Charmantwerpen

Besloten tijd

“… & ik stel me voor hoe het z. zijn als we zielen konden versmelten.”
Die woorden schreef Virginia Woolf in haar laatste dagboekaantekening, enkele dagen voordat ze een einde aan haar leven maakte.

We kunnen geen zielen versmelten, omdat de pijn ondraaglijk zou worden. Op andere ogenblikken zou de vreugde ons misschien overstelpen;  maar de heftige afwisseling zou ons wellicht vernietigen.

Bekijkt men het filosofisch concept God, dan duikt al snel het woord alwetend op. Misschien zou daaraan alvoelend moeten worden toegevoegd?

Eens men wanhoop achter zich heeft gelaten, soms alleen door gewoon te wachten, kan men zich wanhoop nog wel herinneren, maar niet de intensiteit, de onontkoombaarheid, het ver-weg-zijn van alles wat goed is. De aanhoudende duisternis. En er is zoveel algemene goedheid en simpel fatsoen nodig, vanaf dag één dag in dag uit, van mensen én instanties, om een jonge mens iets te geven waaraan hij of zij zich kan vasthechten.

Een Antwerps schilderij bij de Nabokovs

Hendrik van Minderhout (toegeschreven aan), De tempel op de Meir in 1685, Petersburg, Hermitage

Een aandachtige lezer wees mij op dit schilderij uit de collectie van de familie Nabokov in Petersburg. Toen de Nabokovs in 1917 uit Rusland wegvluchtten, werden hun bezittingen genationaliseerd. Daartoe behoorde ook een bescheiden kunstcollectie met zestiende- en zeventiende-eeuwse schilderijen. Het was bijzonder plezierig om vast te stellen dat de Nabokovs in het verre oosten een Zicht op Antwerpen bezaten. Op dit optimistisch aan Hendrik van Minderhout toegeschreven doek zien we de Meir, met een cirkelvormige tempel boven het kruisbeeld, die was opgetrokken ter gelegenheid van de viering van honderd jaar reconciliatie met de Spaanse Kroon. In hedendaagse geschiedkundige termen zou ik moeten schrijven: de viering van honderd jaar Val van Antwerpen. Alexander Farnese heroverde Antwerpen op de opstandelingen in 1585 en een eeuw later organiseerde het Antwerpse stadsbestuur een groots spektakel ter herdenking van die terugkeer naar het wettelijk gezag en het ware geloof. Niet toevallig bleven hier schilderijen van bewaard: het ging om de omvangrijkste stadsversiering ooit, met – in tegenstelling tot enkele voorgaande edities – aanzienlijke inbreng van het verenigingsleven. De ronde tempel zou volgens beschrijvingen tweeëntwintig meter hoog zijn geweest en was ontworpen door stadsbouwmeester Jan Balthazar Bouvaert. “Eenen acht kanten wit-verwigen Marmeren Tempel […] hebbende een Coupola, ofte Italiaenschen Toren-lanterne,” volgens een getuige in augustus 1685. Op dit schilderij zien we hoe de processie door deze tijdelijke tempel trekt: de priesters dalen links al de trappen af naar de Huidevettersstraat, terwijl de rest van het gevolg nog vanuit de Meir naar het altaar stapt. Uit de wonden van het kruisbeeld stromen rode stralen: dit effect was verzorgd door loodgieter Jan Cras. Bedoeling was uiteraard het belang van de Eucharistie te onderstrepen.

Dus:  Vladimir Nabokov – de val of verzoening van Antwerpen, belangrijk voor onze burgemeester Rockox – de herdenkingsviering van 1685, in 2002 uitgebreid bestudeerd door Jan Grieten – Minderhout, het dorpje waar mijn grootouders woonden en waar de jongste broer van Antoon Van Dyck een prachtige kapel bouwde, die onlangs gerestaureerd is: hier komen vele persoonlijke lijnen samen.

J. Grieten, Façades tegen ketters, heidenen en rebellen. De stadsversieringen van 1685 ter gelegenheid van de honderdjarige herdenking van de herovering van Antwerpen, in Vreemd gebouwd. Westerse en niet-westerse elementen in onze architectuur, red. S. Grieten, Turnhout, 2002, p. 153-170.

Gelijkaardige schilderijen bevinden zich in de Antwerpse kathedraal en in de voormalige collectie van het Vleeshuis.

Met hartelijke dank aan Johan Thibaut.

Zie ook: www.nabokovmuseum.org