
We trokken onze rubberen laarzen aan, namen schop en rijf en staken het besneeuwde bruggetje over naar het bos. De sneeuw vertoonde nu al voor de tweede nacht geen kattensporen meer. We spitten een kuil – de bovenste laag van de grond was stevig bevroren, enkele centimeters dieper werd alles ruller. We markeerden het kattengrafje met een baksteen, om te blijven weten waar ze ligt, wanneer hier de anemonen, de meiklokjes en de varens bloeien.