

Ik zag een gele onderzeeër in het Bootjesven en trof vertrouwde woorden aan op het landloperskerkhof.
(Kunst Schiet Wortel, nog de hele zomer in Wortel-Kolonie)
Vanavond in de Sint-Antoniuskerk aan de Paardenmarkt (tijdelijk onderkomen voor de protestantse gemeenschap, nu hun eigen kerk, de Brabantse Olijfberg in de Lange Winkelstraat, acuut restauratie behoeft): een liturgische uitvoering van Willem Ceuleers’ nieuwe Johannespassie.

“Een van de groepsportretten door Levina Teerlinc is bewaard: een miniatuur met de rituele voetwassing door Elizabeth I op Witte Donderdag. Op het kleine werkje, zesenhalve centimeter hoog, beeldde ze tientallen figuren af: vooraan de koningin en haar hofdames met lange schorten aan, langs de zijkanten de arme vrouwen wier voeten zij zullen wassen en achteraan koorzangers en hellebaardiers. Het kleurrijke tafereel valt op door een wat naïeve uitvoering: smalle lichaampjes met dunne armen en grote hoofden.”
De Brugse Levina Teerlinc, dochter van Simon Bening, maakte in de zestiende eeuw carrière aan het Britse hof als miniaturiste. Zo kon zij ook een traditie van Witte Donderdag – Maundy Thursday – vereeuwigen: de koningin waste dan (in navolging van Christus die tijdens het Laatste Avondmaal de voeten van de apostelen waste) de voeten van evenveel behoeftige vrouwen als zijzelf jaren telde.
Tot mijn verbazing bestaat er nog steeds een Witte-Donderdagtraditie in het Verenigd Koninkrijk: de koningin wast geen voeten van onderdanen, maar bezoekt een kathedraal en schenkt Maundy money aan oudere mensen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de gemeenschap.
L. Huet en J. Grieten, Oude meesteressen. Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden, Leuven, 1998, p. 113-114.

Ik voelde me als Duimelot, toen ik gisteren een sigarenkistje vond waarin ik zou willen wonen. Het bevatte boekenrekken en boekenkasten, een keurig opgemaakt bed met een kleurrijke gehaakte sprei, een bureau, een lampetkom en kruik, een kandelaar met een kaars en een doosje lucifers van Union Match. Aan de cederhouten zoldering hing een gerookte hesp te drogen. Er was ook een oude schoolprent te zien, waarop de struktuur van de slak werd voorgesteld. Op de rekken achter het bureau stonden geen boeken, maar sigarenkistjes-op-ware-grootte met knipsels, foto’s, kleine verzamelingen. En ik bedacht, hoeveel dingen ik zou kunnen verzamelen als ik nog alle kistjes bezat van alle sigaren die mijn vader en grootvader hebben gerookt. Maar ik ben te ongeduldig om te verzamelen, te slordig om een archief bij te houden, en mijn handschrift is niet klein, ordelijk en ruimtebesparend, maar haastig en groot.
Kaartenhuizen, reuzenlucifers van Union Match, archetypische kopspelden, weckpotten met bonen, encyclopedieën – een Grzimek! -, doppen van bierflesjes: zoveel aan het werk van Patrick Van Caeckenbergh voerde me terug naar ogenblikken van kinderlijke fascinatie en concentratie.
Patrick Van Caeckenbergh, La Ruine Fructueuse, in Museum M te Leuven, tot 22 april.

‘My dear fellow,’ said Sherlock Holmes, as we sat on either side of the fire in his lodgings at Baker Street, ‘life is infinitely stranger than anything which the mind of man could invent. We would not dare to conceive the things which are mere commonplaces of existence. If we could fly out of that window hand in hand, hover over this great city, gently remove the roofs, and peep in at the queer things which are going on, the strange coincidences, the plannings, the cross-purposes, the wonderful chains of events, working through generations, and leading to the most outré results, it would make all fiction with its conventionalities and foreseen conclusions most stale and unprofitable.’
‘And yet I am not convinced of it,’ I answered. ‘The cases which come to light in the papers are, as a rule, bald enough, and vulgar enough. We have in our police reports realism pushed to its extreme limits, and yet the result is, it must be confessed, neither fascinating nor artistic.’
Het doet plezier, Holmes en Watson aan te treffen terwijl ze zich verdiepen in esthestische vragen over de waarde van het realisme. En dat idee, over een stad zweven, alles in ogenschouw nemen en tegelijkertijd doorgronden, dat spreekt vermoedelijk iedere schrijver aan.
Sir Arthur Conan Doyle, A Case of Identity, in The Adventures of Sherlock Holmes, Laurel Press, Londen, 1987, p. 47.