Joyce Royce

Antiquariaat Joyce Royce in de Lange Leemstraat in Antwerpen sluit binnen een maand de deuren – spoed u, boekenliefhebbers, naar de uitverkoop van kostbaarheden. Ik vond een mooie bundel van Max Elskamp, Chansons d’amures, in 1923 gedrukt door Buschmann. Met de bekende mooie houtsneden van Elskamp ter versiering.

Toen ik amure opzocht in het woordenboek, herinnerde de vertaling me eraan dat ik dat al eens eerder heb gedaan: hals (van een zeil). Juist ja. Beter te onthouden door mensen die vaak aan de waterkant vertoeven. Als ik me in de zeilschepenterminologie verdiep, vind ik misschien iets waarmee ik in het Nederlands een gelijkaardige woordspeling kan maken op Chansons d’amour / Liefdesliederen? Twaalf gedichten over de IJslandvaarders die in mei uit Antwerpen vertrekken. C’est par un matin clair et blond

Ik zal Joyce Royce missen. Een baken in de buurt, in dat markante gebouw. Hopelijk publiceert de boekhandelaar zijn memoires.

Vonk

Twee Engelse bloggers hebben volgende week uitgeroepen tot Muriel Spark Reading Week, een lovenswaardig initiatief. Mijn uren met deze vinnige, vlijmende schrijfster dank ik aan Johanna Spaey, die me op het spoor zette van Memento Mori, een sprankelend genadeloze roman uit 1959. Daarna volgden knappe spookverhalen en een beklemmend meesterwerkje over een vrouw die zichzelf laat vermoorden (The Driver’s Seat). Wat ik charmant vind aan de foto hieronder, is dat je nog een stukje kunt ontwaren van een dure kous met naad. En ik herinner me graag het moment waarop Johanna en ik ontdekten dat we hetzelfde meemaakten wanneer we iets van Sparks collega  Iris Murdoch lazen – haar boeken gleden van ons af als water van eenden, we herinnerden er ons een jaar later niets van: het ware oordeel over een roman, nietwaar?

Misschien herlees ik Memento Mori. Of misschien loop ik eens antiquariaat Demian in, waar altijd wel een paar pockets van haar in voorraad zijn.

Father Brown

Hij doet wel eens gedenkwaardige uitspraken, Father Brown:
“Anyhow, there is this about such evil, that it opens door after door in hell, and always into smaller and smaller chambers. This is the real case against crime, that a man does not become wilder and wilder, but only meaner and meaner.”

Datzelfde geldt ook voor vrouwen, uiteraard.

En dit, in hetzelfde verhaal, is mooi. “Madness and despair are innocent enough. There are worse things, Flambeau.”

G.K. Chesterton, The Sign of the Broken Sword, in The Innocence of Father Brown, Penguin Classic Crime, 26ste druk.

Nieuw jasje

Voor de komende Erfgoeddag stak briljant beeldredacteur Jan Grieten mijn grootvaders boekje over Martial Van Schelle in een nieuw jasje. Hier ligt het nu: nagekeken, opgefrist, in een snedig nieuw formaat. Op zondag 22 april vertel ik passanten bij Van Schelles geboortehuis over leven en avonturen van deze sport- en verzetsheld. Info: Markt 1 te Merksplas of in De Klapekster, Wortel-Kolonie 41.

Terra mirabilis

Ah, de Britten, en hun goede gewoonte om kinderboeken van verhelderende kaarten te voorzien! Wie achter het witte konijn met de roze ogen aanloopt (voor de liefhebbers: cuniculus albus oculis rubeis) hoeft niet, zoals Alice eertijds, hopeloos te verdwalen.

L. Carroll, Alicia in Terra Mirabili, Latine redditus ab C. Harcourt Carruthers, Londen, 1994.

Zwart diner

“De zwartgedrapeerde etkamer kwam uit op een tuin die voor deze gelegenheid een metamorfose had ondergaan; de paden waren met houtskool bestrooid, het vijvertje had nu een zwart basalten rand en was met inkt gevuld; de heesterplantsoenen waren opnieuw beplant met cipressen en dennen. Het eten werd geserveerd op een zwart altaardoek, versierd met mandjes viooltjes en scabiosa; kroonluchters wierpen een groen schijnsel over de tafels en in kandelaars flakkerden kaarsen.

Terwijl een verborgen orkest rouwmarsen speelde, werden de gasten bediend door naakte negerinnen, die enkel muiltjes en kousen droegen, van zilverstof, waarop tranen geborduurd waren.

Men had uit zwartomrande borden gegeten: schildpadsoep, russisch roggebrood, rijpe olijven uit Turkije, kaviaar, gedroogde kuit van de harder, gerookte bloedworst uit Frankfurt, wildbraad opgediend in drop- en schoensmeerkleurige sausjes, puree van truffels, amberkleurige roompralines, pudding, bloedperziken, druivengelei, moerbeziën en zwarte kersen. Uit donkergetinte glazen had men gedronken …”

Geïnspireerd door het beroemde zwarte diner van Des Esseintes voorzagen de attente gastvrouwen van de Warande zwarte hapjes na de lezing van donderdag in het Turnhoutse begijnhof. Zeer toepasselijk, aangezien de bedenker van Des Esseintes en het zwarte diner, Huysmans, Turnhout kende en bovendien uitgebreid ter sprake was gekomen in de lezing. Zoutig zeewier, olijven, zwarte marsepein en drop, en een glas cava met zwarte wodka om de keel te verfrissen. Mijn dank!

J.-K. Huysmans, Tegen de Keer, vertaald en met een nawoord van Jan Siebelink, Amsterdam, 2011, p. 43-44.

Foto via Miss Pandora.

Turnhoutse hermitage

 “Als ik de middelen had, zou ik zoals Jean des Esseintes het huisje helemaal en uitsluitend inrichten naar mijn behoeften en wensen. Weet je nog, de muren van zijn bibliotheek waren bekleed met oranje marokijnleer en indigo lak, een ander vertrek was ingericht als een kajuit en de badkamer als de werkplaats van een parfumeur? Hij noemde zijn droomhuis in Fontenay zijn Thebaanse hermitage.”

Het deed me wonderlijk veel genoegen, dat Anne-Mie Van Kerckhoven zich door deze zin uit Genius Loci liet inspireren om twee ruimtes in het Turnhoutse Begijnhofhuisje 21 van kleur te voorzien.

Heiligen en begijnen

De tekeningen van AMVK in het Turnhoutse begijnhof (foto Frederik Beyens)

“Het is een mooie poort.”

In de saaie straat viel het poortgebouw op. Klassieke, breed uitgezette lijnen, een nis met een borstbeeld, symmetrie, leistenen en kasseien – al de elementen die dienst kunnen doen als tijdmachine en Belgen terugvoeren naar de tijd van waarin de laatste glans van de gouden eeuw wegdeemsterde, Rubens en Van Dyck al tachtig jaar dood waren en iedereen die vijf goudstukken bezat zich schikte in een bestaan als rentenier. Twee vergulde bollen bekroonden het dak en voerden de geest zacht naar de gedachte aan landhuizen in Frankrijk.

Door de halfgeopende groene poort keken we naar binnen. Een ovaal van huizen rond een parkje, waarin een soort Golgotha oprees, bekroond met een kruisbeeld.

We betraden het begijnhof. Is er iets gewoners dan een begijnhof? ‘Begijntjes en kwezelkens dansen niet,’ zongen wij als kinderen, er waren begijnhoven in alle omliggende stadjes (hoewel nog slechts een of twee begijnen) en uit verveling las je in de zomervakantie wel eens ‘De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje’, de novelle van Felix Timmermans. Lezen gold overigens ook als een kwezelachtige activiteit, in sommige kringen.

Een fragment uit het verhaal Genius Loci, dat ik schreef bij Anne-Mie Van Kerckhovens tekeningenreeks Heiligen en Begijnen, nu te bezichtigen in huisje 21a van het Turnhoutse begijnhof.

Het boek met de tekeningen en de verhalen wordt morgen voorgesteld in de Meerloop in het Begijnhof. Allen hartelijk welkom!

(Het boek, gedrukt in een oplage van 500 exemplaren, is te koop in de Warande in Turnhout, boekhandel Copyright in Antwerpen, de boekhandel van het Museum Aan de Stroom in Antwerpen en in Kunstmuseum aan Zee in Oostende.)

Dierbaar

“De jonge Van Schelle groeide in die welige natuur op tot een frisse knaap, die zoals we later zullen ervaren, graag haantje vooruit was.
Vader Van Schelle was een goedig maar zwaarlijvig man die tamelijk moeilijk uit de voeten kon, en alhoewel begaan met de opvoeding van zijn telg, het niet kon bolwerken. Zijn moeder, die heel veel afwezig was, kon zich nog minder met de opvoeding van de knaap inlaten.

Vanzelfsprekend dat de opgroeiende Martial, én van de ene én van de andere toestand, profiteerde en deed wat hij graag deed en de rest liet voor wat het was. Maar wat hij deed was kattekwaad.”

Zo erft men dan een held, via grootvader en vader.

Die verroeste nietjes ontroeren me. Maar het is tijd voor een met foto’s geïllustreerde editie, en een nieuwe lay-out, tegen de Erfgoeddag.

Father Brown en de rare voeten

It was that topsy-turvy product – an ‘exclusive’ commercial enterprise. That is, it was a thing which paid, not by attracting people, but actually by turning people away. In the heart of a plutocracy tradesmen become cunning enough to be more fastidious than their customers. They positively create difficulties so that their wealthy and weary clients may spend money and diplomacy in overcoming them.

It is the combination of modern humanitarism with the horrible modern abyss between the souls of the rich and the poor. A genuine historic aristocrat would have thrown things at the waiter, beginning with empty bottles, and very probably ending with money. A genuine democrat would have asked him, with a comrade-like clearness of speech, what the devil he was doing. But these modern plutocrats could not bear a poor man near to them, either as a slave or as a friend. That something had gone wrong with the servants was merely a dull, hot embarrassment.

Ik meende een ontspannend verhaaltje over Father Brown te lezen, nu zit ik me af te vragen waarom deze zinnen uit Father Brown and The Queer Feet zoveel weerhaken bevatten. Zinnen uit 1911.

En is het werkelijk zo dat niemand ooit postbodes opmerkt? Dat zou kunnen verklaren waarom de jonge postbode in mijn straat er altijd zo ongelukkig uitziet.

G.K. Chesterton, The Innocence of Father Brown, Penguin Books, 26ste druk.