Zoals verdelgend vuur op een dicht woud
valt: wind vol wervelingen voert het vuur
naar overal, ontworteld vallen struiken
neer, door de vaart van vlammen aangevallen –
zo vielen door de vuisten van de zoon
van Atreus, Agamemnon, ook de hoofden
van vluchtende Trojanen, vele paarden
met sterke nekken lieten op de paden
van strijd en oorlog het geratel horen
van lege wagens, want zij misten toen
hun flinke menners. Dezen lagen neer
ter aarde en aan hen hadden de gieren
veel meer genoegen dan hun eigen vrouwen.
Homeros, Ilias, zang 11, 155-163.