
Mijn echte apenjaren moeten nog beginnen, denk ik soms. In afwachting blader ik in Ik dans me weer bijeen, de verzamelde gedichten van Jo Govaerts, en lees op de laatste bladzijde van haar bundel Apenjaren dit schitterende gedicht:
Met elk portret schilderde er zich
een liefde, en elke liefde was als
de studie voor een portret. Mijn ogen
moesten het gezicht wel strelen,
geen geheim bleef onontdekt.
Was het te veel, heb ik naar meer gegrepen
dan er fatsoenlijk in één mensenleven past?
Ik had waar anderen niet hadden gekeken,
en dat ik keek was alles wat ik had.
En wat ik had moest ik ook weer afgeven,
maar in het portret werd er die korte streling
van oog en huid voor altijd vastgelegd.
Het past prachtig bij deze dagen waarin ik het werk van Femmy Otten leer kennen, een kunstenares voor wie het portret naar eigen zeggen de allermooiste kunstvorm is. Maar daarover later meer.
Ik herinner me hoe ik als pas afgestudeerde kunsthistorica de piepjonge Jo Govaerts boeken zag uitkiezen in De Slegte van Leuven, en hoe ik toen bedacht dat zij al gepubliceerd werk had, en dat ik daar stond met lege handen. Later leerden we elkaar kennen en stuurde ze me met de bus naar Krakau en nu hoop ik dat deze verzamelde gedichten maar een tussenhalte zullen blijken te zijn. Op naar een twee-, driemaal zo omvangrijke verzameling!