
Je speelde kaart met je grootouders, ’s avonds. En daarbij genoot je van zoete warme melk met gekookte rijst, die je grootmoeder in haar kleine keuken klaarmaakte, tussendoor. En je grootvader lachte om een kinderlijk grapje, hij hield daarvan. In de tuin wees hij je soms de volle maan – Janneke Maan, met zijn glimlachende gezicht. “Hij draagt een busseltje hout op zijn rug,” luidde het wanneer er achter de maan een gloed te zien was. En op lenteochtenden, op Paaszaterdagen, tussen het aardappelloof en de geurige roze anjelieren op hun zilvergrijze stengels, wees hij naar de strakblauwe hemel en zei: “De klokken keren terug uit Rome en vliegen naar hun kerktoren. Morgen mag je chocolade eieren gaan zoeken.” Je zag niets. Maar de belofte bleek waar, de volgende dag: Pasen.
Dan ging je eerst met je grootmoeder naar de hoogmis in de kerk. Een oude dorpskerk. Toegewijd aan Sint-Clemens van Alexandrië. Waar ligt Alexandrië? Dat kon je opzoeken in de atlas. Met je grootmoeder had je een vaste plaats, onder “Christus valt voor de derde maal onder het kruis”, een somber gekleurd reliëf, een statie van de kruisweg. Er was ook een verwarmingsrooster in de vloer. Je was omgeven door barokke grafmonumenten, in beschilderd hout dat eruitzag als wit en zwart marmer dat eruitzag als zwierig gedrapeerde stof, opgehouden door engelen met bloemenslingers. Hieronymus van Diependael. Nicolaas Tasse. De bejaarde pastoor achter het altaar, een vermoeide man die lispelde, kon je aandacht niet vasthouden. Alleen wonderlijke uitdrukkingen konden dat. Hosanna in den Hoge. Halleluja. Gezegend Hij die komt in de naam des Heren. Met alle engelen, machten en krachten. Vrede geef ik u, mijn vrede laat ik u. De omhaling was het symbool van de nakende bevrijding: nu is het bijna afgelopen. Dan kon je hand in hand met je grootmoeder terug naar huis wandelen, langs het zebrapad de hoofdstraat over, langs het smalle paadje tussen kille muren opnieuw de Witherenweg in waar je bijna alle huizen kende. En dan mocht je in de tuin de paaseieren gaan zoeken. De mooiste hadden lintjes, wanneer je ze schudde maakten ze een ritmisch tikkend geluid, teken dat ze gekleurde suikerkorrels bevatten. Daarna was het feest, en stond de tafel gedekt met het feestelijke servies met roze rozen, en verschenen er schalen met frikadellen en warm fruit en knapperige pistolets en zachte sandwiches en slagroomtaart. Altijd slagroomtaart wilde je, nooit taart met crème au beurre. Op de schoorsteen glansden twee vazen van glas, zwart en goud. Tegen de wand hing een schilderij met een Amerikaans landschap in lila tinten, geschenk van een vroegere knecht van grootvader, die uitgeweken was naar Californië en daar een sinaasappelfarm had verworven.
(uit: “Kaartenhuis”, L. Huet)
Mooie herinneringen Leen.
Ja, dat zijn ze zeker, Rita. Om dankbaar voor te zijn.
Mooi. En dan naar Sint-Clemens.😊. Bij ons was het Sint-Genesius. Ik herken die paaseieren met lintjes en suikerkorrels.
En ze smaken nog altijd goed!
Wat een mooie, prachtige verwoorde herinneringen, Leen. Ik wordt er helemaal nostalgisch van, vooral van die paaseieren met lintjes en suikerkorrels. Die heb ik al jaren niet meer gezien! xxx
Dank je Ann! Ik denk wel dat die eieren met lintjes en suikerkorrels nog bestaan. Temmerman biedt ze aan, als ik me goed herinner. Dit jaar moest ik me behelpen met eieren uit de supermarkt, omdat ik bij de bakker voor een gesloten deur stond. Ze smaken ook. xxx