Dag op dag, eeuw op eeuw, millennium op millennium

Men raakt ook gehecht aan de personages in de boeken die men zèlf schreef. Gisteren wandelden we voor het eerst in Antwerpen langs de Rosier, zagen het kerkje van Karmelietessen en lazen in een mededeling aan de deur: “Op 6 november 1612 vestigde Anna van Sint-Bartholomeus zich met enkele medezusters in Antwerpen.” Een bijzondere ervaring, om deze informatie op 6 november 2012 onder ogen te krijgen.

“De vrome Spaanse burgers praatten omstreeks de jaarwisseling ongetwijfeld over een nieuwe Spaanse inwoonster van de stad. De ongeschoeide karmelietes Anna van Sint-Bartholomeus, die Theresia van Avila persoonlijk had gekend, huurde met twee medezusters een huis aan de Sint-Jacobsmarkt. Dit was het prille begin van het Antwerpse karmelietessenklooster, dat nu aan de Rosier gevestigd is.” (uit: Nicolaas Rockox 1560-1640. Burgemeester van de Gouden Eeuw, p. 191.)

En vanochtend meldt de krant me dat ik mijn oude chronologische opvattingen aan de kant moet schuiven. “Herschrijf de geschiedenisboeken. Vergeet Knossos en Mycene. Hier zijn ze, de oudste onneembare wallen van Europa. La Bastida, in Spanje.” Spaanse archeologen groeven een prachtige, 4200 jaar oude vesting op, compleet met de eerste spitsboog van Europa. Een archeoloog van de UGent verduidelijkt: “Ons geschiedenisonderwijs begint in Egypte en bouwt via Mesopotamië op naar Griekenland en Rome. Het westen van de Middellandse Zee speelt niet mee. Maar ook in de prehistorie waren er al goede contacten tussen oost en west, zo blijkt nu.” (DS, 7/11/2012, p. D11)

Kijk eens aan, denk ik dan, dit zou Andreas Schottus hebben geïnteresseerd. “[Schottus] liet zich tot priester wijden en woonde twee jaar bij de aartsbisschop van Tarragona, Antonio Agustín y Albanell, een vooraanstaande rechtshistoricus met een rijke verzameling antiquiteiten en manuscripten. In 1586 trad Schottus toe tot de jezuïetenorde. Hij vertaalde het magnum opus van Agustín van het Spaans naar het Latijn: elf dialogen over Romeinse en Spaanse oudheden, zoals die werden aangetroffen op antieke munten. De gesprekken tussen Agustín, zijn broer en zijn neef gingen onder meer over de afbeeldingen van gebouwen, dieren en werktuigen op munten, over Afrikaanse, Spaanse en Gallische munten, over de munten van Tarragona, Barcelona en andere Spaanse steden, over de opschriften van de gouden eeuw in Rome. Het boek bevatte dus een schat aan historische informatie, gebaseerd op veldwerk en gepresenteerd in een aangename vorm.” Schottus voegde er een twaalfde dialoog aan toe, waarin hijzelf met zijn vrienden Livinus Torrentius, Abraham Ortelius en Nicolaas Rockox over archeologie babbelt. Het boek verscheen in 1617 in Antwerpen. Hoe blij en verrast zouden die vier geschiedenisliefhebbers met dit nieuws geweest zijn! (Nicolaas Rockox …, ‘Het geroezemoes van de stad’, p. 296 e.v.)

Zij niet alleen. Onlangs las ik een boek over Annius van Viterbo, die aan het eind van de vijftiende eeuw een bundel geraffineerd vervalste “antieke” teksten publiceerde om aan te tonen dat de Etruskische beschaving ouder en edeler was dan de Griekse – om aan te tonen, met andere woorden, dat het westen van de Middellandse Zee wél meespeelde in de oude geschiedenis.

La bastida

Reus

Druon Antigoon, naar een ontwerp van Pieter Coecke van Aelst. Antwerpen, MAS, voorheen Volkskundemuseum

Terwijl alle reuzen op lemen voeten dramatisch craqueleren of definitief instorten, lees ik een boek over reuzen door de eeuwen heen. Nimrod, Gog en Magog, Christoffel, Morgante. Weldra zal Druon Antigoon minder geheimen voor me hebben. En ook over Antwerpse reuzinnen is het prettig nadenken, op een regenachtige herfstmiddag.

Seicento

Het is prettig om een boek twintig jaar bij je te houden en er steeds nieuwe dingen in te ontdekken. De jonge kunsthistorica Stefania Bedoni overleed na een auto-ongeval in januari 1978: haar zus zorgde ervoor dat haar zeer degelijke thesis in boekvorm werd uitgegeven. En in 2012 lees ik erin over Bloemen-Brueghel, – Jan, de zoon van Pieter de Oude – , die aan het begin van de zeventiende eeuw in de Lange Nieuwstraat in Antwerpen huis De Meerminne bewoonde, maar die als jonge man vele jaren in Napels, Rome en Milaan doorbracht, de meeste daarvan in dienst van de integere en kunstminnende kardinaal Federico Borromeo.

Het is zelfs een genoegen om de bedachtzame en nijvere toon van het kunsthistorisch Italiaans te herontdekken. Per quanto riguarda l’educazione artistica di Jan … Si può supporre che …

Een mooie anekdote uit de oudere literatuur, geciteerd door de jonge schrijfster. ‘Blanc a proposito del soggiorno a Colonia dice: “Ce fut toutefois par un tableau de fleurs qu’il établit sa réputation à Cologne, ou du moins par un tableau où brillait par dessus tout un encadrement de fleurs et de fruits. C’était un jugement de Salomon … La reine de Saba présente un jour au roi d’Israel six fleurs de lys naturelles et six fleurs de lys artificielles, ces dernières si artistement imitées qu’il était fort difficile de les distinguer des véritables. Salomon, dans sa haute sagesse, lâche une abeille qui va droit aux fleurs naturelles.”‘

S. Bedoni, Jan Brueghel in Italia e il collezionismo del Seicento, Florence-Milaan, 1983, p. 15.

Wat de hand vermag

Museum Plantijn-Moretus, binnentuin bij schemering

Wel, wie had gedacht dat Matthieu van Bree zo’n goede portrettekenaar zou blijken te zijn? In het geurigste museum van Antwerpen (dat nobele aroma van hout en boenwas!) zinderen de tekeningen tegen de wanden en tonen inderdaad glimpen van de zielen van de meesters. Wat een verfrissing, voor ogen die uitgeput zijn door digitale beelden.

De ziel van de meester, nog tot 16 december 2012

Beeldenstorm

Frans Hogenberg, Beeldenstorm, 1566

Abraham Ortelius beschrijft in een brief de Beeldenstorm van 20 augustus 1566. Een groep vandalen dringt de Antwerpse kathedraal binnen en begint een opstootje. De magistraat neemt halve maatregelen.
” Men is er Duitse psalmen beginnen te zingen, op drie of vier plaatsen, zoals voor het koor, voor de preekstoel, enzovoort. Toen dit een tijdje bezig was, zijn ze begonnen, een deel van degenen die binnen waren (want de meesten zijn slechts toeschouwers gebleven), mogelijk twintig of dertig, met grote furie de beelden en schilderijen aan te vallen (dit was nu tussen zes en zeven uur). Dit heeft ruim een uur geduurd en daarna heeft men hetzelfde zien gebeuren in alle kerken, kloosters, kapellen en godshuizen die hier binnen de stad zijn, geen enkele uitgezonderd. Zo is in heel Antwerpen (het is moeilijk te geloven) tussen dat ogenblik en twaalf of één uur ’s nachts al het beeldwerk en sieraad van de kerken zo tot schande gemaakt dat er niets ongeschonden of op zijn plaats gebleven is; het is nog vreemder dat iedereen op alle pleinen, straten en huizen paraat stond en licht uithing en het geweer in de hand had, maar niemand heeft het belet. Waar de stormers met stokken, bijlen en brandende toortsen van de ene kerk naar de andere liepen, vluchtte iedereen en liet hen passeren, dikwijls waren ze maar met vijf of zes. De volgende dag zag het eruit alsof de duivel in alle kerken honderd jaar had huisgehouden. De stad is begonnen met het puin op te ruimen en voort af te breken wat beschadigd was. Dat was alles, behalve drie of vier van de beste schilderijen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk die ’s avonds gered werden van de stormers door hevig Vive les gueux te roepen. […] ”

Zo werkt terreur.

Hedendaags iconoclasme treft vooral boeddhistische en islamitische cultuurschatten.

Cfr. L. Huet en J. Grieten, Nicolaas Rockox, Antwerpen, 2010, p. 69-71.

Oude bekende

John Bellocq, Storyville, ca. 1912

 Deze foto van John Bellocq zag ik enkele jaren geleden voor het eerst in The World of Interiors. Er ging toen een belletje tinkelen. Bellocq fotografeerde prostituées in de wijk Storyville van  New Orleans – hij stond ook model voor de fotograaf in Louis Malles troebele film Pretty Baby. De ontspannen sfeer in dit portret vond ik, gezien de niet al te rooskleurige context, wel mooi, en de kousen en schoenen zouden opnieuw modieus kunnen zijn – maar let u vooral op wat er op de onderste plank van de bijzettafel staat. Miniatuurmeubeltjes gemaakt uit veren. Het Antwerpse Volkskundemuseum, waar we toen een tentoonstelling voorbereidden, bezat ook zo’n mysterieus ameublementje. Cadeautje van zeemannen voor hun vriendinnen aan de wal, leerden we toen.

(Foto via How To Be A Retronaut)

Anna van Antwerpen

Anna Bijns in handschrift

Het nieuwe boek van Herman Pleij over Anna Bijns vervult me met bewondering voor de gave van deze vrouw – dat spontaan opwellende, kristalheldere Brabants, moeiteloos gevat in de ingewikkeldste versvormen. Anna Bijns verdient beter dan de zuinige erkenning die haar gewoonlijk te beurt valt. Men stelt haar vaak nog voor als een verzuurd onderwijzeresje of een pinnige oude jongedochter; en dat iemand met hart en ziel het katholicisme zou verdedigen is in onze tijd nagenoeg ondenkbaar – veel minder voorstelbaar, bizar genoeg, dan dat iemand gruwelijke dictators als Mao of Stalin zou prijzen.  Uiteraard lijdt ze onder het feit dat er geen goede en toegankelijke uitgaven van haar sprankelende werk beschikbaar zijn, een lot dat ze deelt met vele Nederlandse klassieken.  Pleij citeert haar steeds erg fragmentarisch, en wanneer ik voor onversneden vermaak naar mijn Griffioenpocketje met haar gedichten grijp (indertijd ook door Pleij bezorgd), dan vind ik het refrein met de Bruegeliaanse stokregel ’t Es verloren Rosen voor soghen gestrooyt niet terug. Zo blijft de literatuurliefhebber snakken…

“Pijnlijk gevolg [van deze misverstanden in appreciatie] was dat er in 1993 te Antwerpen nauwelijks aandacht geschonken werd aan haar vijfhonderdste geboortedag. Toch waren de omstandigheden daarvoor in haar geboorteplaats, tegelijk haar levenslange atelier, optimaal – de stad was in dat jaar uitverkoren tot culturele hoofdstad van Europa. Die cultus bestond toen nog niet zo lang en dat betekende dat de stad op brede aandacht van Europa en de wereld kon rekenen. Daartoe had men zich er dan ook zeer voor ingespannen de bijzondere attracties van de stad uit heden en verleden royaal uit te stallen. Alleen Anna Bijns mocht niet meedoen. Toneelspelen en andere vertoningen rond haar leven en werk verdwenen van de agenda door hoogoplopende conflicten over de wijze waarop de moderne vrouwenstrijd geëtaleerd behoorde te worden. Er werd alleen een plakkaat ingemetseld op de plek van haar oudste woning in de Keizerstraat, nu hotel Prinse – het pand zelf was allang verdwenen. Merkwaardigerwijze – en daardoor heel veelzeggend – zijn op de Grote Markt haar geboortehuis de ‘Cleyn Wolvinne’ en het later door haar vader bijgekochte pand de ‘Grote Wolvinne’ daarnaast wel in betrekkelijk authentieke vorm bewaard, maar niet van enige markering voorzien. […] Bovenal blijkt nergens uit dat het hier gaat om het geboortehuis van een van de voornaamste auteurs uit de Nederlandse letterkunde.”

H. Pleij, Anna Bijns, van Antwerpen, Amsterdam, 2011, p. 340.