Zit je thuis rustig te schrijven aan een boek over Pieter Bruegel, valt er verkiezingsdrukwerk in de brievenbus. Elio, Gwendolyn, Bruno, Eric, Bart en Maggie tuimelen de gracht in, bij het kerkje van Sint-Anna-Pede. De laatste jaren stelde ik steeds vaker vast dat geschiedenis moest dienen als hoer van de politiek. Nu komt de kunstgeschiedenis in het vizier. Het is ook wel amusant: elke partij kon deze afbeelding laten drukken, versierd met andere hoofden. We leren meteen hoe photoshop en knippen/plakken primitieve middelen zijn, vergeleken met de hand van de meester. Ik kijk naar de oude koekjesdoos op mijn bureau, met op het deksel Bruegels Spreekwoorden. ’t Is goed riemen snijden uit andermans leer. En Bruegel zwijgt.
Bruegel
Oud Antwerpen

Zijn er nog Wereldtentoonstellingen? Ik weet het niet. Ik hoor mijn ouders vertellen over de Expo in Brussel in 1958 en nu lees ik over Antwerpen 1894 – toen de Antwerpse burgers het idee opvatten om een ideaal zestiende-eeuws Antwerpen te tonen aan de internationale bezoekers. Disneyland en Bokrijk avant la lettre, maar o, wat zou ik er graag hebben rondgelopen, in dat decor van mijn geliefde schilders Quinten Metsys, Mayken Coecke, Pieter Bruegel en Jacob De Backer. En dan nog het liefst in flatterend historisch kostuum. Oud Antwerpen bleef bewaard in foto’s, teksten en aquarellen. Sommige gebouwen overleven in het Buitenland in Bornem en Mevrouw Mayer Van den Bergh liet de gevel van het huis dat ze huurde in Oud-Antwerpen opnieuw bouwen voor het museum dat ze later schonk aan de stad. Huize De Drie Koningen in de Lange Gasthuisstraat.
M. Rooses, F. Van Kuyck, De wijk Oud Antwerpen in de Wereldtentoonstelling van 1894, Antwerpen, 1896.
Zie ook: Retroscoop
Damascus

25 januari, herdenking van de bekering op de weg naar Damascus, meldt mijn agenda me. Saul van Tarsus werd Paulus. De gedachten gaan naar de toestand in Syrië, maar ook naar Alain Badiou, die, zo leert het internet me, een bijzondere nieuwe interpretatie van Paulus ontwikkelde. Wat is er weer veel dat ik niet weet. Bruegel daarentegen weet bijzonder goed hoe alledaags een bekering er uit kan zien in de ogen van omstanders. Tegenslagje. Ook dat nog. Moeten we weer even oplossen. Hijs hem terug in het zadel.
Liedboek

Kun je een prijs uitreiken voor de mooiste boekvoorstelling van het jaar? Dan wint het Groot Liedboek van Wannes Van de Velde. De vrienden van zangers zijn nu eenmaal enthousiaster dan de vrienden van schrijvers.
Bladerend door het Liedboek vind ik het wondermooie Café Bruegel:
Meester Bruegel, kom maar binnen
in de lichten van de kroeg
laat de blinden maar verzuipen,
zet uw eigen bij de ploeg.
Time worships language, dichtte Auden, tijd eert taal, en die regel vond ik steeds van metafysisch gewicht (hij is bijzonder goed geanalyseerd door Josef Brodsky in Less than One). Maar hier lees ik: ‘zijn penselen boorden gaten in de tijd’. En dat deden Bruegels penselen ook werkelijk. Time worships art then? Weer iets om over na te denken.
En ik ben blij dat een vriendelijke man uit Antwerpen me vorig jaar terloops kwam vertellen dat de prenten van Café Bruegel nu in de Sint-Andriesparochie hangen.
Zwart en wit

Van alle kunstvormen is grafiek het gemakkelijkst weer te geven in foto’s. Dat klinkt aannemelijk, nietwaar?
Onlangs ontdekte ik op de tentoonstelling over prentenhandelaar Hiëronymus Cock in Leuven dat de zaken anders in elkaar zitten. Jazeker, grafiek bestaat uit zwart en wit en lijnen; en nee, foto’s doen daar geen recht aan. De prenten aan de muur sloegen me met verstomming door hun kwaliteit, hun vernuft, hun levendigheid. Hun wetenschappelijkheid, ook, want de wereld werd ontdekt en getoond, van het reliëf op laatantieke bekers in heerlijk detail tot de ritmische en doeltreffende structuur van de Thermen van Diocletianus in Rome. En een prent niet groter dan een herenzakdoek toonde me de goden van de Olympus, schijnbaar recht boven mijn hoofd op duizelingwekkende hoogte.
Mocht er in 1558 een vrouw in Antwerpen hebben geleefd wier karakter in grote lijnen overeenkomt met het mijne, dan stel ik me voor hoe ze haast elke week haar mantel omsloeg en naar prentenhandel In de Vier Winden wandelde om te kijken of er nieuwe prenten waren aangekomen, mooie prenten uit het elegante Italië of grappige en navrante prenten van die Pieter Bruegel. En om er een praatje te slaan met Volcxken Dierix, net als haar man Hiëronymus een kenner en gewiekste zaakvoerder.
De oorlog en de gekte

Schrijver Erik Vlaminck vertelde me een verhaal en ik vroeg zijn toestemming om nota’s te nemen; het was namelijk een verhaal over een dame die me na aan het hart ligt, Dulle Griet. Actrice Guusje Van Tilborgh had Erik verzocht een monoloog over Dulle Griet te schrijven, zij wilde dit personage sinds haar studentenjaren graag vertolken. Erik hield de boot af en de zaak bleef hangen, tot hij geruime tijd later in Café Gounod Guusje en Wannes Van de Velde ontmoette, enkele weken voor diens dood. Dulle Griet kwam opnieuw ter sprake. Wannes Van de Velde zei: “Als ik tijd van leven had, zou ik die monoloog schrijven. Dulle Griet, dat is de oorlog, en de gekte, van alle tijden.” Hij vertelde ruim een uur over Bruegel en Dulle Griet. Geïnspireerd door zijn verhaal en zijn interpretatie schreef Erik Vlaminck de monoloog. Guusje Van Tilborgh heeft deze ter gelegenheid van de recente tentoonstelling Bruegel Ongezien! in het Museum Mayer Van den Bergh opnieuw opgevoerd.
Wannes Van de Veldes liederen van oorlog en vrede zijn deze week nog in verschillende zalen te beluisteren, onder meer in De Roma in Borgerhout.
Rechterbenedenhoek

Een paneel vol aanrollende horror en afgrijzen: de Triomf van de Dood. En rechts beneden in het laatste hoekje, nog twee musicerende verliefden. Of één musicerende verliefde. De een kijkt naar de ander, de ander kijkt naar iets. Moeilijk om te vergeten, de hypothese van kunsthistorici Hélène Verougstraete en Roger Van Schoute, dat Pieter Bruegel zichzelf en zijn jonge vrouw Mayken hier voorstelde. Portret of niet – dat handje, beschermend boven zijn schouder. En hoe zou dat samen klinken, de muziek van dat hoofse en dat volkse instrument?
Zomeravond

Ziehier de tuin van het Godshuis Van der Biest, op het literaire salon gewijd aan Max Elskamp. Alles staat klaar voor de prachtige Brelvertolking van Filip Jordens. Daarna was het tijd voor Elskamps gedichten, meeslepend gelezen en vertaald door Geert van Istendael, en Elskamps wandeling, bedacht door uw dienares. En voor chocoladetaart en rode wijn (er was ook Seefbier).
Niet alle mooie verhalen komen van schrijvers, dat weet u even goed als ik. Een vriendelijke bezoeker, wiens naam ik tot mijn spijt vergat te vragen, vertelde me over de reproducties naar schilderijen van Pieter Bruegel, die Wannes Van de Velde inspireerden tot het ontroerende lied Café Bruegel (ik ken geen vriendelijker woorden dan dat: “Zet uw eigen bij de ploeg”). Na de sluiting van het café zijn ze verkocht op de Vrijdagmarkt. De pastoor van de Sint-Andrieskerk – een collega-kunsthistoricus, als ik me niet vergis – kocht ze, en ze sieren nu de parochiezaal van Sint-Andries. Goed om te weten.
Niet vergeten: volgende vrijdag en zaterdag zijn er literaire salons over Hugues C. Pernath en Paul de Vree.
Weer en wind

Mooi weer om naar het archief te trekken, en daar te grasduinen in de briefwisseling van een uitmuntende kunstverzamelaar, ja, de stijgende spanning van de jacht mee te beleven. Is dit een echte oude Bruegel? Is hij door de Zweden in 1648 meegeroofd uit Praag? Waar is de inventaris van Rudolf II? En wie was Christina Metsys? Waarschijnlijk erg raar, om in die omgeving vast te stellen: “Kijk eens aan, ik ben gelukkig.”
MEW
Weg met de tirannie van Wikipedia, dacht ik, weg ermee! Weg met de idee dat Pieter Bruegel op het flikkerende beeldscherm zes regels krijgt en Britney Spears zesduizend, genoeg met die onzin. Ik nestel me op de sofa en open de encyclopedie – de enige die ik nog binnen handbereik heb, want de drie encyclopedieën die mijn jeugdjaren sierden (waarvan er een vierdelige speciaal voor jonge lezers was geschreven en geïllustreerd) bevinden zich elders.
En het doet goed, op dat onmiskenbare glanspapier iets rustigs over Mary Ann Evans te vernemen. Voortbladerend ontdek ik een zeventiende-eeuws Grieks meesterwerk, de ridderroman Erotokritos (‘Door de liefde beproefd’) en terugbladerend kom ik ook nog Chesterton, Chénier en Chaucer tegen. En ik denk terug aan die volkomen verdwenen figuur uit het dagelijks leven: de encyclopedieverkoper.
Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, deel II, C-E, gezet in Gent en gebonden in ’s Gravenhage, 1964. (Met dank aan Ben Hoffschulte en antiquariaat Procopius)