Dulle Griet

indexDe Brugse boekhandel De Reyghere heeft een mooi aanbod van Franstalige literatuur. En zo ontdekte ik rijkelijk laat de Brusselse schrijver Dulle Griet. “Amoureux de la capitale belge, il a décidé d’en faire, tout à la fois, le décor et l’héroïne de ses romans.” Vanaf de eerste regel heb ik me met deze detectiveroman geamuseerd. Die eerste regel luidt immers: Vé van Bomma, patate mè saucisse.. Dulle Griet strooit, in tegenstelling tot de meeste detectiveschrijvers, gul met voetnoten in het rond, zodat ik meteen iets bijleerde over de oorsprong van dit klassieke lied. Het zou gaan om een verbastering van een succesnummer na de Eerste Wereldoorlog, met als beginregel: Vivre à Boma, avec mon Artémise. Nu u weer.

Een staaltje.
“Dis, papzak, t’ a pas besoin d’énoncer des évidences, hein!” glisse la demoiselle  au prénom fleuri dans le silence que Stu a eu la maladresse de prolonger au point de donner l’impression qu’il se désinteressait de leur discussion. “Si j’avais cru Serge idiot, je ne serais pas venue demander son aide. Le problème n’est pas de son côté, mais du mien.”
Le papzak soupire.
Potfermiliaarde!
Ja, ik voel me wonderlijk thuis in dit boek.

Dulle Griet, Les fenêtres murmurent. Les mystères de Bruxelles, Presses de la Cité, 2013, p. 31-32.

De Judas van Leonardo

Het Laatste Avondmaal (oude kopie naar Leonardo da Vinci), abdij van Tongerlo
Het Laatste Avondmaal (oude kopie naar Leonardo da Vinci), abdij van Tongerlo. Judas zit uiterst links en grijpt naar een broodje.

‘Judas had de beste rol,’ zei A.S. Byatt onlangs in een interview, en daar zit wat in. Borges schreef  een verhaal waarin Judas wel een heel bijzondere interpretatie meekrijgt. Maar dan heb je nog Petrus die zijn zwaard trekt, en de haan die driemaal kraait, en Petrus die “bitter weent”. Ook heel navrant. En enkele dagen na dat alles volgt dan mijn absoluut favoriete bijbelscène, die tussen Maria Magdalena en de hovenier.
Nu het Laatste Avondmaal in Milaan een kapotgerestaureerde ruïne is, loont het om de waardevolle kopie in de abdij van Tongerlo als illustratie te gebruiken. Rubens kwam het doek, mogelijk geschilderd door Leonardo’s assistent Solario, ter plaatse bekijken.

Waar haal je een Judas? Leo Perutz toonde in zijn roman van 1959 de kwikzilveren meester aan het werk. De hertog van Milaan vraagt Leonardo waarom hij niet voortschildert aan zijn fresco.
‘Omdat ik het allerbelangrijkste nog niet heb en nog niet zie, namelijk de kop van Judas,’ antwoordde meester Leonardo. ‘Begrijpt u mij goed, heren: ik zoek niet een willekeurige spitsboef of een ander soort misdadiger, nee, de allerslechtste man in heel Milaan wil ik vinden, naar hem ben ik op zoek, zodat ik die Judas zijn gelaatstrekken kan geven. Waar ik maar ben, speur ik naar hem, dag en nacht, op straat, in kroegen, op markten en ook aan uw hof, weledele heer, en pas als ik hem heb, kan ik het werk voortzetten – tenzij ik de Judas met zijn rug naar de kijker toe laat staan, maar dat zou me te schande maken. Geef mij mijn Judas, weledele heer, en u zult zien met hoeveel ijver ik me op het werk stort.’
Wie zoekt, die vindt.

L. Perutz, De Judas van Leonardo, vertaald door N. Van Maaren, Amsterdam, 1993, p. 17.

Moeilijk te zeggen

Het was te voorspellen: ik houd van het slimme meisje Lisa Simpson (ook van Nelson, overigens). In een Simpsons-aflevering van een paar dagen geleden ging Lisa naar een lezing van Robert Pinsky, die onder algemeen enthousiasme een fragment van het gedicht ‘Impossible to Tell’ voordroeg. Daarom besloot ik deze dichter en zijn gedicht eens te googlen. En kijk, wat vindt men dan? Het blijkt een door en door Amerikaans gedicht te zijn over loyauteit en plotseling komt er een Belgenmop in voor. Uit een passage over grappen:

There’s one
A journalist told me. He heard it while a hero

Of the South African freedom movement was speaking
To elderly Jews. The speaker’s own right arm
Had been blown off by right-wing letter-bombers.

He told his listeners they had to cast their ballots
For the ANC—a group the old Jews feared
As “in with the Arabs.” But they started weeping

As the old one-armed fighter told them their country
Needed them to vote for what was right, their vote
Could make a country their children could return to

From London and Chicago. The moved old people
Applauded wildly, and the speaker’s friend
Whispered to the journalist, “It’s the Belgian Army

Joke come to life.” I wish I could tell it
To Elliot. In the Belgian Army, the feud
Between the Flemings and Walloons grew vicious,

So out of hand the army could barely function.
Finally one commander assembled his men
In one great room, to deal with things directly.

They stood before him at attention. “All Flemings,”
He ordered, “to the left wall.” Half the men
Clustered to the left. “Now all Walloons,” he ordered,

“Move to the right.” An equal number crowded
Against the right wall. Only one man remained
At attention in the middle: “What are you, soldier?”

Saluting, the man said, “Sir, I am a Belgian.”
“Why, that’s astonishing, Corporal—what’s your name?”
Saluting again, “Rabinowitz,” he answered:

A joke that seems at first to be a story
About the Jews. But as the renga describes
Religious meaning by moving in drifting petals

And brittle leaves that touch and die and suffer
The changing winds that riffle the gutter swirl,
So in the joke, just under the raucous music

Of Fleming, Jew, Walloon, a courtly allegiance
Moves to the dulcimer, gavotte and bow,
Over the banana tree the moon in autumn—

Allegiance to a state impossible to tell.

Landlopers

landlopers-toon-horsten-9789045019321-voorkant_jpg_180x0_q85_crop_upscale

Vanavond wordt het boek Landlopers van Toon Horsten aan het publiek voorgesteld op de meest toepasselijke plaats: de voormalige boerderij van Wortel-Kolonie. Landlopers belicht tweehonderd jaar sociale geschiedenis in België en maakt ook vele herinneringen los, vermits ik opgroeide in Wortel-Kolonie, een groene long, en Merksplas-Kolonie, een “utopisch dorp” volgens een architect die de site heeft bestudeerd. De Kolonies waren lang een wat obscuur onderwerp, letterlijk gesitueerd aan de rand van het land, waarover men informatie bij elkaar moest sprokkelen in negentiende-eeuwse rapporten en licentiaatsthesissen. Dankzij dit meeslepende boek is dat niet langer nodig. Al lezend verneem ik veel boeiende, soms verbijsterende zaken en trekt ook een stoet personages uit Almanak weer voorbij.

90df2ed0-f6d6-4749-9989-4a1e1751c8f6

Paviljoen

Chinees paviljoen, Laken
Chinees paviljoen, Laken

Wat een meelopers toch, die economisch geïnspireerde denkers. “Waarom overwegen we niet om het Chinees in het secundair in te voeren? Een intellectuele uitdaging zou het zeker zijn. De taal van de wetenschap is het Chinees op dit ogenblik niet, althans niet buiten China zelf. De taal van de huidige wereldheerser is het ook niet. Nog niet. Dat China boomt, bewijzen zowat alle indicatoren.” Dat schreef een buitengewoon hoogleraar dinsdag in mijn krant. China boomt even, wat altijd bijster gemakkelijk is wanneer je kan beschikken over een onbeperkt reservoir aan slaven, en plotseling moeten we de overdracht van Europese cultuur via het Latijn maar gewoon opdoeken? Wacht eens, heb ik vroeger al geen gelijkaardig verhaal over Japan gehoord?

Toen ik voor Mijn België het Chinees paviljoen van Laken bezocht, las ik dat de bouwheer, Leopold II, jarenlang vruchteloos heeft geprobeerd om de Belgische zakenlui in China te interesseren. De vis wilde niet bijten. Nu moet hij blijkbaar in grote scholen oostwaarts zwemmen. Leert de geschiedenis ons dat die gehate Leopold een visionaire economische denker was? Wie weet. In elk geval danken we aan zijn inspanningen een architectonisch juweeltje.

Verloren maandag

Appelbollen
Appelbollen

“Verloren maandag brengt herinneringen terug aan de rijke boterige worstenbroden van knisperend bladerdeeg en de volmaakte appelbollen, als besneeuwde yurten op het bord, die alles met de kindertijd te maken hebben. Vernam de kleine Rémy uit Alleen op de wereld ook niet dat hij verkocht was aan een potsenmaker op het ogenblik dat zijn pleegmoeder appelbollen stond te bakken? Kijk, dan kon je aan de kleine Rémy denken terwijl je moeder je deze lekkernij toeschoof. (Alleen op de wereld is een uit de mode geraakt kinderboek, maar het werd met liefde herdacht door een van de grootste dichteressen van de twintigste eeuw, Marina Tsvetajeva; haar leven lang onthield ze de namen van de lieflijke, slimme honden in dat avontuur, samen uit te spreken als een toverformule: Capi, Dolce, Zerbino.)”

Traditie betekent wellicht ook dat mijn moeder me op verloren maandag nog steeds appelbollen bezorgt, zelfs al woon ik nu in een provincie waar men dit gebruik amper kent. Ze zullen smaken straks.

L. Huet, Verloren maandag, in Mijn België, derde druk, 2009, p. 299. Voor meer informatie over verloren maandag: klik op de tag hieronder.

Malpertuis

“Wat hebben die Vlaamse filmmakers toch met bordelen?” vroeg J. zich geërgerd af bij de aanblik van enkele rommelige scènes uit Malpertuis. “Dat ze eens een paar keer goed naar de hoeren gaan in plaats van eindeloos provincialistisch over bordelen te blijven dooremmeren!” Ik kon hem slechts gelijk geven, hoewel een kabberdoes waarin men tegelijkertijd Sylvie Vartan, Johnny Hallyday en Matthieu Carrière aantreft bijzonder zou zijn. De acteurs kostten veel, voor het decor bleef er weinig anders over dan knutselwerk, wat  rollen fluweel en en een paar brocantestukken: Harry Kümel droomt als Luchino Visconti, maar beschikt niet over diens financiën.

En toch. Een Vlaamse film met Orson Welles, de door mij als kind aanbeden Susan Hampshire (in maar liefst drie rollen), de hoger genoemde Franse variété-artiesten en revelatie Matthieu Carrière – doe het maar na. Gebaseerd bovendien op een van mijn Belgische lievelingsboeken, door John Flanders/Jean Ray. Natuurlijk is het magisch-realisme de kunststroming van de flauwe oplossingen en slaat het hele verhaal nergens op, maar niemand schiep ooit sfeer, Belgische sfeer, als Jean Ray in zijn Malpertuis. Een oud, vervallen herenhuis in een vervallen Vlaamse stad; lepe, hebzuchtige petits-bourgeois in hun salonnetje, bij hun kasboek; heerlijke wafels, recht uit het wafelijzer, en dampende, sterke koffie in de keuken: Kümel evoceert ze allemaal. Om de waarheid te zeggen had ik nooit eerder van hoofdrolspeler Matthieu Carrière gehoord, maar nu verdedig ik van harte de stelling dat hij de vergelijking met om het even welke Visconti-efebe moeiteloos kan doorstaan.

Ja, ondanks de traagheid, de bizarre dubbing, de geaffecteerde acteursprestaties en de talrijke ongewild komische momenten ben ik tevreden dat  Kümels Malpertuis eindelijk mijn leven kruiste, op de valreep van 2011 – ik verlangde er al naar deze film te zien sinds ik in 2004 over Jean Ray schreef in Mijn België.

De Belgische pioniers in Congo

Het gewraakte onderdeel van het monument

“Het monument ‘De Belgische pioniers in Congo’ in het Jubelpark zorgt voor commotie, ” lees ik in mijn ochtendkrant. Om de waarheid te zeggen wist ik niet dat dit monument bestond, maar wat ik wel weet, is dat mijn overgrootvader in 1893 een Belgische pionier in Congo is geweest. “Aan de zijkant van ‘De Belgische pioniers’, gebouwd in 1921, is te zien hoe een Belgische soldaat een Arabier het hoofd intrapt. Het tafereel heeft als bijschrift ‘De Belgische militaire heldenmoed verdelgt den Arabischen slavendrijver’. Volgens Ecolo stoot de islamofobe tekst de moslimgemeenschap tegen de borst. ‘Deze zin heeft Brusselaars van Arabische afkomst geschokt,’ zegt Brussels parlementslid Ahmed Moussin.” (De Standaard, 16 juni 2011, p. 11.)

Islamofoob – met angst voor de islam. Het is me niet duidelijk waar er uit dit opschrift angst voor de islam spreekt. Wellicht bedoelt Ecolo, niet erg bekommerd om etymologie, met ‘islamofoob’: ‘getuigend van afkeer, of vooringenomenheid, jegens de islam’.  Ook dat lees ik niet in dit opschrift. De tekst verwijst slechts naar ‘den Arabischen  slavendrijver’, en dus naar een economische activiteit, niet naar een  religieuze overtuiging. Stuit Brusselaars van Arabische afkomst dan de (historisch correcte) vermelding tegen de borst dat er Arabische slavendrijvers actief waren op het Afrikaanse continent en dat die hun jachtterrein in Congo kwijtraakten? Als met de Brusselaars van Arabische afkomst Saoedi’s bedoeld worden, mag men er misschien op wijzen dat de slavernij in Saoedi-Arabië pas in 1962 officieel werd afgeschaft (en nog steeds lijkt te bestaan). Als er Brusselaars van Marokkaanse origine mee bedoeld worden, kun je je afvragen waar zij zich druk om maken.

Het beeld past bovendien in de allegorische traditie: er zijn geen concrete mensen voorgesteld, maar personificaties. De soldaat symboliseert “de Belgische militaire heldenmoed”, de liggende Arabier de slavenhandel. En wordt hier wel echt een hoofd “ingetrapt”?

Zullen Brusselaars van Arabische afkomst binnenkort ook verzet aantekenen tegen het standbeeld van Godfried van Bouillon? Of aan de mededeling in de geschiedenislessen dat Karel Martel in 732 bij Poitiers de Arabieren versloeg?

Wees op uw hoede voor politieke correctheid, zij leidt tot geschiedvervalsing.

Zie ook Brussel Nieuws

Een verhelderend negentiende-eeuws citaat: “During the present century, many circumstances have combined to make the Zanzibar Arabs the most noted slave-hunters and slave-dealers in the world. Of their earlier history little is definitely known, beyond the fact that already in the tenth century there were Arab settlements along the East Coast of Africa.

After the discovery of the Cape Road to the Indies, most of these settlements were conquered by the Portuguese, and were then gradually reconquered in the eighteenth and beginning of the nineteenth centuries by the Imams of Muscat.

Of this second Arab dominion the most important centres were the islands of Zanzibar and Pemba; and from these islands, as the result of the mingling of Arab and negro blood, a race of black Arabs has sprung. Yet, despite their long occupation of the Zanzibar coast and neighbouring districts, it is only within recent recent times that the Arabs have advanced into the Interior.

Some two generations ago the island of Pemba developed into a great clove-plantation, worked by slaves in the manner of the cotton and sugar plantations of America. A little later, certain merchants of Zanzibar, becoming involved with their creditors, migrated to Central Africa to prospect for ivory. Owing to the destruction of their beasts of burden by the tse tse fly, they found it necessary to employ the natives as porters; and thus it arose that blacks were shipped to the Zanzibar slave-market, as a by-product of the ivory trade, at the very time there was a strong demand for their labour in the clove-plantations of Pemba. The supply of slaves ultimately became such as to permit of a large export across the seas to the Mohamedan countries of Asia.”

Sidney Langford Hinde, The Fall of the Congo Arabs, Londen, 1897, p. 2-3.